Skip to main content

Agnès Bressolette – Wanneer het levenseinde en het sociale samenspreken: psychoanalyse aan het werk

(Lezing op het Jubileumcongres van de Belgische School voor Ppsychoanalyse – Mei 2015)

bressolette400

Een dienst palliatieve zorg is als een onderzoekslaboratorium waarin we uitvergroot terugvinden wat er maatschappelijk leeft: meerbepaald onze verhouding tot het leven, de dood en de tijd, evenals onze opvattingen over wat menselijke noden zijn en wat mens-zijn betekent.

Hoe kan de psychoanalyse helpen om de begeleiding van terminale patiënten te overdenken in samenhang met het maatschappelijke? En omgekeerd, hoe kan het begeleiden van het levenseinde de psychoanalyse aan het denken zetten over de fundamenten van het mens-zijn en van menselijke verbondenheid?

Mijn uiteenzetting bestaat uit twee delen. In elk ervan beperk ik me tot twee aspecten.

1. Hoe kan psychoanalyse helpen nadenken over het begeleiden van het levenseinde in samenhang met het maatschappelijke?

Een intermediaire tijd (tussen-tijd)

Voor sommige families is de tijd van het wachten op de dood ondraaglijk. Men weet waar deze tijd heen zal leiden – naar de dood die wordt gevreesd maar soms ook als een mogelijke opluchting wordt tegemoet gezien – maar men weet niet wanneer en hoe het zal verlopen.

Deze tijd van afwachten vol intense gemoedservaringen noem ik ‘tussen-tijd’. De tussen-tijd is ondraaglijk en onleefbaar, omdat hij ontwrichtend en beangstigend is. Het is echter niet alleen de tijd voorafgaand aan de dood die we beleven als tussen-tijd. Tijdens ons leven doorlopen we verschillende van die intermediaire tijden. Het is echter alsof het bestaan daarvan ontkend wordt in het collectief imaginaire.

De socioloog en filosoof H. Rosa[2] spreekt van een versnelling op technologisch en maatschappelijk vlak én in ons levensritme. Onze tijd is er één geworden van het moment, zonder verleden, zonder toekomst, zonder heden. Handelingen volgen elkaar op zonder dat ze worden omgezet in psychische ervaringen. Er is echter tijd nodig – een duur-tijd, een voort-duren – opdat psychisch leven tot stand zou kunnen komen. De psychoanalyse leert ons bij monde van Winnicott en Bion dat tussen-tijd – hoewel ontwrichtend, woelig en onzeker – een noodzakelijk bestanddeel is van leven en psychische ontwikkeling. Tijd is een bron van creativiteit en groei, op voorwaarde dat er een omgeving is die (be)antwoordt, die (mee) verandert, die ondersteunt en die stand houdt, zodanig dat er een gevoel van zekerheid en continuïteit wordt geboden.

Ontkennen – zowel individueel als sociaal – dat tussen-tijden onvermijdelijk deel uitmaken van het leven, biedt in een eerste moment bescherming tegen angst. Maar tezelfdertijd wordt op die manier miskend wat de kern van het leven en van het psychisme uitmaakt. Bij een ernstige ziekte of bij het naderen van de dood, wordt het doorlopen van een tussen-tijd onontkoombaar. De ontkenning wordt brutaal opgeheven en plots staat men voor de verschrikking. Het feit dat de ontkenning maatschappelijk gerelayeerd wordt, maakt die confrontatie op individueel vlak des te meer ondraaglijk.

Een ontredderde begeleider

Hoe valt het te begrijpen dat de naaste omgeving, waaronder ook hulpverleners, die tot dan toe alle gepaste zorgen hebben verleend, soms plots van houding veranderen en beginnen aandringen op euthanasie, alhoewel de patiënt zelf zich eerder behaaglijk lijkt te voelen.

Een dergelijke mentale ommekeer bij naasten die de patiënt tot dan nochtans vol bekommernis hebben bijgestaan, wordt in scène gezet in films en literaire werken. Het overkomt Grete, de zus van Gregor Samsa in De Gedaanteverwisseling van Kafka, het overkomt de man die zijn vrouw bijstaat in Amour van Haneke. Uitputting, gevoelens van zinloosheid, angst bieden een gedeeltelijke verklaring voor die veranderende houding. De psychoanalyse, meebepaald haar trauma-theorie, heeft mij gevoelig gemaakt voor nog een andere dimensie: het ondraaglijke van het heden doet het ondraaglijke van het verleden herleven.

Ik ga uit van de volgende hypothese: een persoon begeleiden bij zijn levenseinde en erop moeten toezien hoe diens lichaam aftakelt, beroert de begeleider dermate, dat traumata die tot dan waren afgedekt gebleven, nu terug bloot komen te liggen. De begeleider wordt op een brutale manier en op het niveau van het reële geconfronteerd met een trauma uit zijn geschiedenis, en dat brengt ontzetting en radeloosheid teweeg.

Over het algemeen is er tijd en analytische arbeid nodig om dergelijke traumatische zones te benaderen, die verband houden met het individuele, sociale of historische verleden.

Een zieke, terminale patiënt begeleiden forceert een rechtstreekse toegang tot die vroeg traumatische zones. Opdat het traumatische reële niet tot een vlucht of een ‘passage à l’acte’ zou leiden, is het van wezenlijk belang dat er op die momenten iemand aanwezig is die vertrouwd is met trauma-theorieën. Die aanwezigheid kan op het moment zelf een therapeutisch werk mogelijk maken, maar kan ook en vooral de toekomst van de begeleider ten gronde veranderen.

2. Hoe kan het levenseinde de psychoanalyse helpen door-werken?

Een ethisch en sociaal perspectief op zorg

Het werk binnen palliatieve zorg heeft me sterk gesensibiliseerd voor het therapeutisch belang van zorg en voor de wezenlijke functie die zorg vervult bij het articuleren van lichaam en psyche. De psychoanalyse benadrukt het belang van zorg, maar onderstreept vooral het paradoxale karakter ervan: enerzijds beschermend en structurerend, anderzijds indringend en ingrijpend. We mogen echter niet vergeten dat de afwezigheid van zorg of van aangepaste zorg rampzalige gevolgen kan hebben.

In palliatieve hulpverlening gaat de aandacht naar globale zorg[3] en naar zorg voor het lichaam in het bijzonder. Een lichaam dat niet verzorgd, slecht behandeld of mishandeld wordt, kan (zich) niet “psychiseren”, komt m.a.w. niet (meer) aan psychisch leven toe – zo stelt psycho-analytica Myriam David[4], hierbij verwijzend naar haar kampervaringen. Zorgen die worden verleend met aandacht en respect voor de andere daarentegen, hebben onmiskenbaar een therapeutisch effect. Ze onthullen vooral de dimensies van ethiek en sociale verbondenheid, die aan de basis liggen van elk menselijk samenleven.

Het is een actuele en dringende uitdaging om een perspectief van zorg(zaamheid) aan te brengen en uit te bouwen op elke plek waar mensen in hun kwetsbaarheid worden opgevangen. Wie kwetsbaar is, wordt vaak geconfronteerd met gevoelens van schaamte. Schuld en schaamte ondermijnen de eigen identiteit en de verbondenheid met de ander, stelt S. Tisseron[5]. Ook het gevoel deel uit te maken van de menselijke gemeenschap, kan in het gedrang komen. Omdat zorg een gekwetst menselijk wezen in verbinding stelt met een medemens, kan ze een antwoord bieden op de schaamte. Ze betekent voor degene die zichzelf niet meer ten volle als mens beschouwt, dat hij/zij nog altijd en onvoorwaardelijk deel uitmaakt van de menselijke gemeenschap.

Zorg bieden is het allereerste antwoord op onze oorspronkelijke staat van hulpeloosheid, de Hilflosigkeit. Daar ligt de bron van de ethiek, zoals Freud onderstreept in het Ontwerp, waar hij een wezenlijke plaats toeschrijft aan onze naaste, de Nebenmensch. Deze vroege inzichten waren in de latere psychoanalytische theorie op de achtergrond geraakt. Recentelijk zijn ze terug opgenomen door Monique Schneider[6] in haar boek La détresse aux sources de l’éthique – dat ons uitnodigt tot verdere reflectie.

Over zorg[7] denken vanuit een ethische en sociale opstelling, is een revolutionaire uitdaging in deze tijd, waarin alleen het kwantitatieve, meetbare en economische meetelt en de mens wordt herleid tot producent of consument[8].

De niet-humane leefomgeving

Voor personen die in een terminale levensfase verkeren, zijn het niet langer de grote overpeinzingen omtrent de zin van het bestaan die ertoe doen. Van wezenlijk belang daarentegen zijn: dieren waarmee ze vertrouwd zijn, objecten zoals een glas water, een uurwerk, een telefoon of de sfeer die een omgeving uitstraalt. Misschien hebben we de vitale rol die de niet-humane leefomgeving speelt, te veel uit het oog verloren. In het verlengde van het werk van H. Searles[9], wordt de psychoanalyse uitgenodigd om de rol van de niet-humane leefomgeving in situaties van grote nood in beschouwing te nemen.

Machines zijn overigens meer en meer aanwezig, zowel in ons dagelijks leven als op momenten van grote kwetsbaarheid, b.v. in het ziekenhuis, waar ze soms een belangrijke rol spelen bij het in stand houden van het leven. Ze maken integraal deel uit van elke omgeving waarin zorg wordt verstrekt. Hoe moeten we hun paradoxale rol – structurerend en destructurerend – begrijpen?

En verder?…

Als we de problemen omtrent het levenseinde beschouwen vanuit een psychoanalytisch en sociaal perspectief, dan rijst m.i. onvermijdelijk de vraag naar wat specifiek menselijk is. Uit wat voorafgaat, lijkt naar voor te komen dat het menselijke wordt gekenmerkt door een originaire kwetsbaarheid en dat het vanuit die kwetsbaarheid oprijst en opgebouwd wordt door(heen) de relatie met de ander.

Misschien moet de psychoanalyse de ontologische kwetsbaarheid van de mens opnieuw tot de kern van haar denken maken, evenals de verwevenheid van menselijke nood en verlangen, de noodzakelijke solidariteit tussen mensen, het belang van zorg, de rol van de niet-humane omgeving. Misschien moet ze opnieuw de kracht van de dagelijksheid ontdekken, terug intermediaire ruimtes en intermediaire tijden invoeren als bron van inventiviteit[10] en vrijheid.

* Uit het Frans vertaald door Chris Vanstraelen. ↑
Rosa Hartmut, Accélération. Une critique sociale du temps, 2010, La découverte. ↑
Fysiek, psychisch, sociaal, spiritueel. ↑
In Loczy, une maison pour grandir, film réalisé par Bernard Martino, 2009. Association Pikler Loczy, Paris, www.pikler.fr. ↑
Tisseron Serge, Voyage à travers la honte, 2006, Temps d’arrêt, Bruxelles, http://www.yapaka.be/sites/yapaka.be/files/ta_voyage_honte.pdf.
Schneider Monique, La détresse aux sources de l’éthique, 2011, Seuil. ↑
De vier dimensies van ‘zorg’ (caring about, taking care of, care giving, care receiving) worden besproken in het werk van de volgende auteurs: Gilligan Caroll, Tronto Joan, Zielinski Agata, Paperman Patricia, Molinier Pascale, Laugier Sandra, Brugière Fabienne, Worms Frédéric, Dupuis Michel. ↑
Anders Günther, L’obsolescence de l’homme. Sur l’âme à l’époque de la deuxième révolution industrielle, 2001, Encyclopédie des Nuisances ↑
Searles Harold, L’environnement non humain, 1960, (1986), Gallimard. ↑
De Certeau Michel, L’invention du quotidien, 1990, Gallimard. ↑