Vrijdagavondlezing Belgische School voor Psychoanalyse 20/01/2023
Proloog
Vanuit een volgehouden integratieve ingesteldheid heb ik mij altijd breed en multicultureel opgesteld. Ook ten aanzien van de psychoanalytische beweging. Qua diepte en qua breedte van hun gedachtegoed zijn Freud en Lacan voor mij de twee grootsten. Daarnaast vond ik vooral inspiratie bij zo uiteenlopende auteurs als Melanie Klein, Wilfred Bion, Donald Winnicott en Peter Fonagy. In mijn taalgebied is Paul Verhaeghe waarschijnlijk mijn belangrijkste theoretische leermeester. Hij combineert dan ook op oorspronkelijke wijze de eerste met de laatste in de rij. Terwijl de psychoanalyse inmiddels ongeveer honderdvijfentwintig jaar oud is, gaat deze vrijdagavondlezing over de nog jongvolwassen discipline van de neuropsychoanalyse. Zelf ben ik voor alle duidelijkheid geen neuropsychoanalyticus. Wel ben ik sinds ruim dertig jaar voltijds klinisch werkzaam: als psychiater binnen een (semi-) residentiële psychotherapeutische setting en in een zelfstandige ambulante psychoanalytische praktijk. Ik ben tot dusver auteur en/of (co-) redacteur van ruim 30 boeken over de meest diverse onderwerpen in verband met psychiatrie, psychotherapie, psychoanalyse en cultuur. Ook volgde ik nieuwsgierig wat zich binnen de (nog prille) neurowetenschap qua onderzoeksbevindingen aandiende. De geest van de drift verscheen recent in het Nederlands maar ik ben het boek momenteel aan het herwerken en vertalen voor Routledge, bij wie ik een contract ondertekende voor The Spirit of the Drive. Ik probeer er verslag uit te brengen over wat mij in de neuropsychoanalyse aanspreekt en waarom. Ik trachtte deze ingewikkelde materie zo eenvoudig mogelijk toe te lichten en te becommentariëren. Ze is gebaseerd op vele honderden neurowetenschappelijke studies en experimenten. Ter illustratie van de behandelde materie voorzag ik op tijd en stond een meer ludiek intermezzo. Deze interludia moet ik omwille van tijdgebrek achterwege laten. Helaas, want ik refereer naar Friedrich Schiller: de mens is meest authentiek zichzelf wanneer hij speelt. Ook bestaat het boek waarvan sprake voor twee derden uit Freud en Solms en voor één derde uit Lacan en Bazan. Eveneens omwille van tijdgebrek zal ik mij tot de eerste twee beperken. Als het smaakt naar meer zijn er drie mogelijkheden: mijn boek lezen in Nl of En versie, Ariane Bazan uitnodigen (zij is als ik me niet vergis ook een ex van de School) en/of mij nog eens uitnodigen om mijn verhaal te vervolledigen.
Neuropsychoanalyse
Elke vooruitgang is maar half zo groot als hij aanvankelijk lijkt
Sigmund Freud
In het kader van zijn specialisatie tot neuropsychiater moest een arts in onze contreien tot de jaren 1980 zowel neurologie- als psychiatrie-opleiding volgen en het was de onderlinge verhouding die het uiteindelijke beroepsprofiel bepaalde. Vandaag kennen de meeste psychiaters en neurologen nog weinig van elkaars vakgebied. Nu kan je in de optische illusie van Rubin nooit tegelijk de twee gezichten en de vaas zien. Toch moeten we willens nillens beide perspectieven hanteren willen we een zo volledig mogelijk beeld van ons denken en voelen verwerven. Of je dat dan het spagaat tussen natuur- en geesteswetenschap, duaal aspect (maar ontologisch) monismeof epistemologisch dualismenoemt is voor een clinicus zoals ik een kwestie voor scholastische filosofen. Naar verluidt zijn deze het nooit eens geraakt over het geslacht der engelen. Dat bliksem en donder op een ander moment verschillende zintuigen bereiken is anderzijds een feit. Ze zijn –dixit Solms- van dezelfde bron afkomstig, maar ze veroorzaken elkaar niet noch kan je de een tot de ander herleiden. Ook meer dialectisch bekeken is reductie trouwens te ontraden. Je kan lichamen natuurkundig, scheikundig of biologisch onderzoeken. Wetmatigheden uit een voorgaand niveau blijven dan weliswaar onverminderd gelden, maar worden aangevuld met andere die slechts voor dit hogere niveau opgaan en er pas de respectievelijke eigenaardigheid tot hun recht laten komen. Voor het specifiek menselijke staat elke wetenschap alleszins voor een dubbele opdracht. Ze bestaat uit verklaren en begrijpen, tellen en vertellen, becijferen en ontcijferen.
Door ideografische klinische praktijk en nomothetisch onderzoek met elkaar te correleren tracht de neuropsychoanalyse de theorie te verduidelijken, een meer (natuur-) wetenschappelijke basis voor de psychoanalyse te versterken haar na WOII teloorgegaan maatschappelijk aanzien te herstellen en de therapeutische praktijk te inspireren. Een van de belangrijkste betrachtingen van de neuropsychoanalyse bij dit alles is het nodeloze neuro-simplificaties en -reducties te vermijden.
Klassiek bekeken zijn onbewuste processen het voorwerp van psychoanalytisch onderzoek. Je kan ze niet rechtstreeks observeren net zomin als je de duisternis kan onderzoeken met een zaklamp. We moeten het doen met wat de formaties van het onbewuste wordt genoemd zoals de droom, de verspreking, de overdracht of het ageren. Daarom noem ik de psychoanalyse graag de wetenschap van sporen. Zoals een detective moet ze het veelal doen met circumstantial evidence. Maar je kan haar ook de wetenschap van het onredelijke noemen. Ik denk aan de woorden van Lord Polonius uit Hamlet: Though this be madness, yet there is method in. Want ook waanzin kent methode. Volgens Jacques Lacan was de psychoanalyse vooral science du particulier: wetenschap van het particuliere. Ze onderzoekt wetmatigheden die slechts gelden bij n = 1.
Lange tijd werden gedragsobservaties (bijvoorbeeld van infant research)als oneigenlijk voor de psychoanalyse beschouwd. Ze waren van buiten de spreekkamer afkomstig en bleven daarom omstreden. Terwijl subjectief en hermeneutisch-empathische onderzoek als geen ander hypothese-genererend is, kan het empirisch en derde-persoons onderzoeksperspectief (dat natuurlijk ook de neurowetenschap kenmerkt) hier en daar nochtans een hypothese-confirmerende bijdrage leveren. Kwam de wetenschapsfilosofische kritiek van Adolf Grünbaum er niet uitgerekend op neer dat de psychoanalyse empirische ondersteuning onafhankelijk van haar klinische setting nodig heeft? Toch blijft ook voor Solms de klinische situatie altijd een last court of appeal. Hij zit hierin dus niet zo veraf van Lacan met zijn uitspraak: ‘La psychanalyse n’a qu’un medium: la parole du patient’.
Nu heeft Lacan de hardnekkige reputatie klinisch irrelevant te zijn. Zijn onderscheid tussen de reële, imaginaire en symbolische orde kan nochtans een bruikbaar en overkoepelend referentiekader bieden voor het zogenaamde en alom gehanteerde bio-psycho-sociaal model van Georg Engel. In een lacaniaanse optiek raakt al het menselijke van in onze oertijd onlosmakelijk verknoopt. De onnoembare Schmerz van het infans veronderstelt immers een specifiek ant-woord van de grote Ander aan de hand waarvan het subject zijn/haar geschiedschrijving begint. Ik gebruik het reële hier welteverstaan (wat afwijkend van Lacan) als het natuurwetenschappelijke reële. Bijvoorbeeld het reële als het energetisch-materiële, maar ook als andere Dingen zoals aanleg, drift, trauma of (modern) arousal, zijnde even zoveel pogingen dit reële in begrippen te vatten. Reeds volgens Galileo Galilei is wiskunde de taal van de natuur. Dit wordt door Einsteins beroemde E = mc² geïllustreerd. Van deze laatste is ook het motto afkomstig dat we de zaken zo eenvoudig mogelijk moeten maken… maar niet eenvoudiger. Verderop zal blijken hoezeer Mark Solms hier met een soort van scheermes van Ockham buitengewoon in slaagt.
Elke psychiater c.q. hulpverlener weet en ervaart ondertussen elke dag dat behandeling werkzaam is middels drie mogelijke invalshoeken die meestal simultaan of consecutief in een uitgekiende en afgewogen combinatie worden aangewend. Er is de biologische beïnvloeding, die inwerkt op het reële. Er is de therapeutische (vertrouwens-) relatie die inwerkt op de gehechtheid en aan de hand waarvan mentale en emotionele ontwikkeling wordt gefaciliteerd. Er is tenslotte de (levens-) geschiedenis waarbinnen betekenaars (ook onder vorm van het hier en nu van de overdracht) resoneren en insisteren. De psychiater zit daarbij te paard op de natuurwetenschap en de geesteswetenschap. De asymmetrie tussen hun verklaren en begrijpen wordt wel eens het centraal en funderend manco van de psychiatrie (en het subject) genoemd.
Dit tekort of manco wordt echter telkens weer ontkend of verdrongen. De psychiatrie dreigt daarbij de geest te geven. In haar streven naar objectiviteit gaat de (inter-) subjectiviteit teloor die precies de verhouding tussen patiënt èn hulpverlener kenmerkt. Risico is een soms alarmerende verarming van de klinische ontmoeting. Ahistorisme en decontextualisering worden daarbij troef. Er ontstaat een techniciteit en medicalisering van het geluk met een overschatting van de impact van het rationele. De therapeut is (verondersteld) te weten wat normaal en abnormaal is alsook wat de (kortste en snelste) weg is naar het geluk en het genot. Hij ‘herstelt’ de ‘onwetendheid’ van de patiënt en zodoende is het pad naar geluk en gezondheid geëffend. Er is met andere woorden een naïef geloof in de therapeutische werkzaamheid van kennis.
Tot op heden blijft de verhouding tussen psychoanalyse en neurowetenschap tot op heden controversieel. Voor zijn collega’s neurowetenschappers was Solms’ psychoanalytische démarche als die van een astronoom die zich plots met astrologie gaat bezighouden. Solms en Turnbullondervonden het aan den lijve: psychoanalytische belangstelling leidt tot verlies van respect van collega’s, verlies van waardering door studenten, verlies van de bereidheid van wetenschappelijke tijdschriften werk met dergelijke inspiratie te publiceren. Met psychoanalyse geraak je sowieso moeilijk ‘hogerop’ Ze met neurowetenschap combineren is ronduit ‘slecht voor je carrière’. De weerstand was en is mogelijks echter nog groter naar de neurowetenschap toe en vanwege de psychoanalytische wereld. Blass en Carmeli waren en blijven bijvoorbeeld ronduit vijandig. Ze beschouwen de invloed van de neurowetenschappen immers als een bedreiging voor de ware psychoanalyse Ze staan model voor wie het prefix neuro– de reductie van het psychische tot het meetbare betekent. Neurose wordt in die optiek herleid tot gestoorde hersenwerking en het risico bestaat dat de patiënt zich vragen stelt over zijn brein in plaats van over zichzelf. De neuro-taal fungeert voor hen als een metataal die verondersteld wordt alle geestdisciplines te verrijken door een alwetend vertoog omdat de neuro- nu eenmaal (als enige) zou weten hoe het brein c.q. de geest echt werkt. Vele psychoanalytici haten ook cijfers. Alsof het gebruik ervan per definitie een desubjectiverend effect zou hebben op alles wat des mensen is. Een CD bestaat weliswaar uit eentjes en nulletjes. Desalniettemin klinkt hij als een Cantate van Bach.
Mark Solms wijst er bij herhaling op: de allergie voor het kwantificeerbare ligt veraf van Freud zelf. Ik citeer diens zijn aanvankelijke ambitie: een psychologie produceren die een natuurwetenschap is. Psychische processen voorstellen onder vorm van kwantitatief te preciseren toestanden van materiële bestanddelen en ze zodoende doorzichtig maken en vrij van tegenstrijdigheden. In het bijzonder de lacanianen hebben vaak grote bedenkingen ten aanzien van de neurowetenschap. Het weten waarop de psychoanalyse is volgens hen immers gericht op ‘un savoir insu à lui-même’. Het is een ongeweten weten dat zich (slechts) in het onbewuste van de betrokkene ophoudt. Het weten van andere (vooral natuur-) wetenschappen kan worden doorgegeven en het is kwantificeerbaar, maar -zo formuleren zij het misschien ietwat stellig- dit ongeweten weten valt niet na te vertellen en elke kwantificering faalt.
Patrick Luyten vraagt zich af of de psychoanalyse zich niet bezondigt aan cherry picking. Het gaat om de zogenaamde confirmation bias: bevindingen die in haar kraam passen worden gretig aangehaald. Vooral om het wetenschappelijk sérieux van de psychoanalyse op te krikken en ongelovigen door zichtbaar te maken bewijzen te overtuigen. Paul Verhaeghe verdenkt van zijn kant de psychoanalyse van physics envy: een spottende woordspeling aan haar adres, die hij ontleent aan evolutiepsycholoog Stephen Jay Gould. Wil de psychoanalyse (of zelfs breder: de psychiatrie) haar ziel dan werkelijk aan dat duivelse brein verkopen? Alleszins is in studies aangetoond dat de aanwezigheid van neurowetenschappelijke referenties de wetenschappelijke geloofwaardigheid significant doet toenemen.
Vertaald naar de voorliggende materie zijn structuur en werking van onze geest en hersenen universeel en beantwoorden ze aan nomothetische c.q. natuurwetenschappelijke wetmatigheden. Aan de andere kant raakte er bij de mens een enorme neo-corticale mantel bovenop ons limbische systeem/emotionele brein geschoven. We zullen zien dat dit gezorgd heeft voor een grotendeels onbewust medium tussen binnen en buiten. Het is het onbewuste als de lang gezochte missing link tussen het lichamelijke en het mentale waarover Freud het heeft in zijn brief aan Georg Groddeck van 5 juni 1917. Het is ook Lacans onbewuste als vertoog van de grote Ander: de betekenis genererende structuur die zich plaatst tussen perceptie en bewustzijn. Hij vormt als het ware een onzichtbare bril waardoorheen we ‘de werkelijkheid’ zien en er iets van trachten te maken. Hij is talig gestructureerd en situeert zich in een befaamde formulering van Lacan als het ware tussen vel en vlees (‘entre cuir et chair’). Vertrekpunt daarbij is ons lichaam waarrond betekenislagen worden gedrapeerd. De neocorticale mantel waarvan sprake kneedt onze identiteit door op symbolisch-imaginaire wijze een biologische kern aan te kleden. Ons lijf is daarbij een beperkende factor. Het legt de krijtlijnen vast. Hoe ze worden ingevuld hangt af van het web van betekenaars dat zowel voor als door onszelf wordt geweven en geschreven.
Volgens een Afrikaans gezegde is elke mens die sterft als een bibliotheek die afbrandt. Die bibliotheek staat vol ervaringen en opvattingen. Van onszelf en van anderen. Veel boeken bevatten ook geboden en verboden, normen en waarden die de heersende mening of de mening van wie heerst vertolken. Onze identiteit wordt volgens Paul Verhaeghe vooral door vier verhoudingen bepaald. Onze verhouding tegenover het geslachtsverschil, tegenover ouderen en autoriteiten, tegenover onze ander-gelijken en tenslotte onze verhouding met ons lichaam en ons zelf. Naast de typisch menselijke neotenie (met de voor het pasgeboren mensenkind kenmerkende fysiologische immaturiteit en langdurige hulpeloze afhankelijkheid tot gevolg) zorgt het feit dat hij ook van taal en van verhaal is gemaakt (of erin wordt geworpen) dan voor een welhaast categorische in plaats van graduele antropologische differentie.
Met dit alles als mindset redigeerde ik in 2010 samen met Ariane Bazan een boek met als titel Psychoanalyse en neurowetenschap. Bazan groeide inmiddels uit tot een van de internationale neuropsychoanalytische tenoren en publiceerde hieromtrent sindsdien met de regelmaat van een klok. Zij geldt als boegbeeld van een lacaniaanse oriëntatie die het belang van de betekenaar, van historiciteit en van herhaling als psychoanalytische kernbegrippen vooropstelt. Ze heeft het daarbij welteverstaan meer over Freuds onbewuste dan over diens Es. Want Solms maakt aan dit specifiek menselijke soms niet meer dan één zinnetje vuil: ‘humans also have a large (cortico-thalamic) capacity for satisfaction of their needs in imaginary and symbolic ways’. Dit in tegenstelling tot de bulk van psychoanalytische literatuur, die immers nagenoeg uitsluitend deze imaginaire en symbolische ruimte behandelt en bewandelt. Ik beschrijf in mijn boek dat in Bazans neuro-lacaniaanse optiek symbolische taal en betekenaar een wezenlijk verschil maken. Instinctief en aangeboren gedrag is slechts dispositief. Het krijgt pas incentive door een ervarings- (of evenement-) afhankelijke dopaminerge inscriptie, met andere woorden al naargelang de geschiedenis en de jouissance die eraan raakt gekoppeld.
Zou de neuropsychoanalyse een overkoepelend kader kunnen creëren, waarin inzichten uit de neurowetenschappen worden geïntegreerd met een psychoanalytische aandacht voor de subjectieve ervaring? Kan ze bijdragen tot een soort van ‘Theory of Everything/T.O.E.’ waar bijvoorbeeld ook de fysica naar streeft? Neuropsychoanalyse probeert alleszins de al te simplistische reducties van de neurowetenschap te remediëren. Ook tracht de neuropsychoanalyse de schimmige mythologie en de speculatieve euvels van de psychoanalytische metapsychologie te vermijden door haar theorievorming meer in empirische gegevens te gronden. Het driftleven distilleren uit het luisteren naar vrije associatie op de sofa leidde Freud reeds tot wonderbaarlijke inzichten. Maar valt er uit geheel andersoortige observaties van buiten de spreekkamer niet nog meer over ons driftleven te leren?
De neurowetenschap heeft inmiddels overvloedig bewezen dat de grote meerderheid van de mentale processen onder de (descriptieve) categorie van het niet bewuste thuishoort. Dit niet bewuste dient dan wel te worden onderscheiden van het freudiaanse onbewuste in engere zin. Het laatste is het psychodynamisch en pulsioneel systemisch onbewuste dat functioneert volgens de (vloeibare) modus van het primair proces. Mark Solms noemt het primaire proces kort en bondig ‘a fancy way to say that you still ignore logic and contradiction, and don’t distinguish past from present or thoughts from actions’. Het is volgens hem ‘consciousness without the rules of reality applied’.
In het boek dat ik met Bazan redigeerde schreef ik een hoofdstuk Over neuronen en neurosen. fMRI van de ziel. Ook omwille van tijdgebrek zal ik de bevindingen en beschouwingen die ik er produceerde over de ervaringsverwachte, de ervaringsafhankelijke en de ervaringsonafhankelijke neuroplasticiteit niet hernemen. Noch die over de gehechtheid en de onderzoeken i.v.m. onbewuste en preverbale rechterhemisferische communicatie tussen moeder en baby van neurowetenschapper en infantresearcher Allan Schore. Ik herneem wel kort iets over ons geheugen.
Zowel Freud als Lacan hebben uitdrukkelijk de aandacht getrokken op de hulpeloosheid en de fysiologische immaturiteit van het mensenkind. Zonder de ‘primary maternal preoccupation’ van de broedmoeder, kan het infans zich psychisch niet optimaal ontwikkelen. In deze eerste levensperiode wordt dan een representatief systeem opgebouwd bestaande uit een beeld van zichzelf en van de ander, gekristalliseerd rond de door het kind ervaren ‘arousal’ of prikkeling. Al naar gelang de theorie gaat het om een ‘inner working model’, een cognitief schema een ‘self-other-affect triad‘, proto-narratieve enveloppen/schema’s van samenzijn, een bepaald gehechtheidspatroon enzovoort die onze manier van in-de-wereld-staan bepalen. Zij liggen alle vast in het procedureel geheugen en blijven op van alles en nog wat een beslissende stempel drukken. Zij staan dan als een soort solsleutel voor de notenbalk en erop afstemmen is voor het treffen van de juiste (affectieve) toon in de sessie van onmisbaar (empathisch) belang. Het maakt integraal deel uit van elk psychoanalytisch proces om deze impliciete patronen op een emotioneel betekenisvolle wijze onder de bewuste aandacht van de analysant te brengen. Peter Fonagy promoveert dit zelfs tot meest wezenlijke component van het therapeutisch handelen.
Het impliciet geheugen is het niet verdrongen en ook niet te herinneren onbewuste dat slechts verschijnt onder vorm van (inter-) actie en herhaling. Onze manieren van in de wereld staan kunnen opgevat worden als herinneringen, maar dan wel herinneringen die ‘uitgesproken’ worden in hoe iemand is en zich gedraagt. Deze impliciete kennis wordt dus niet herinnerd, maar ‘gehandeld’. Het is onbewuste kennis, niet in de zin van dynamisch onbewust door verdringing, maar niet bewust, dat wil zeggen in vanzelfsprekendheid buiten het bewustzijn om verlopend. Voor de kliniek zijn het procedurele en emotionele geheugen het meest relevant. Ze hebben andere werkingsprincipes. Ze zijn allebei hard to forget, maar het eerste is hard to learn en het tweede easy to learn. Zowel het emotionele als het procedurele geheugen gaan aan het denken voorbij, ze zijn volgens Solms kenmerkend voor het systemische onbewuste en ze werpen zodoende een ander licht op Freuds herhalingsdwang.
2. Terug naar Freud
On revient toujours à ses premiers amours
Pierre Marc Gaston Bassompierre
Uiteraard was Mark Solms al een hoofdrolspeler in het boek dat ik met Bazan redigeerde. Mede door de steile opgang die zijn neuropsychoanalyse sindsdien maakte is hij inmiddels zelfs uitgegroeid tot één van de meest toonaangevende figuren binnen de bredere psychoanalytische wereld. Zijn artikel over The scientific standing op psychoanalysis was in 2018 nog het meest gelezen op de internationale (online) editie van de British Journal of Psychiatry . Het feit dat hij na James Strachey is belast met de redactie van een gereviseerde Standard Edition van de vier neurologische en de vierentwintig psychologische werken van Freud levert bewijs van zijn eigen standing.
Lacan staat bij iedereen bekend omwille van zijn befaamde terugkeer naar/‘retour à Freud’. Hij zette zich hiermee af tegen de Egopsychologie en keerde terug naar de vroege Freud van de droomduiding, de grap en de verspreking, wanneer het onbewuste nog centraal staat en er vooral als tekstueel wordt opgevat. Zoals zal blijken is ook de wending van Solms een terugkeer naar Freud, maar dan naar de vroegste (neurowetenschappelijke) Freud. Naar eigen zeggen wil Solms niets minder dan Freuds Project voor een wetenschappelijke psychologie uit 1895 afwerken. Op profetische wijze had Freud het in deze tekst al over de homeostase en het streven naar de minste spanning als de default mode van het mentale functioneren. Bij gebrek aan voldoende technologische onderzoeksmiddelen moest Freud het in 1896 met pijn in het hart laten schieten. Doordat het pas in 1950 werd gepubliceerd bleven Freuds neurowetenschappelijke activiteiten ook zeer lang in de schaduw van zijn latere theorievorming.
Solms herinnert er ontelbare keren aan dat Freud nochtans gedurende twintig jaar als neuroloog werkte, vooraleer hij om den brode en bij gebrek aan carrièremogelijkheden aldaar de Weense universiteit moest verlaten voor zijn privé praktijk. Hij had ongeveer tweehonderd neurologische publicaties op zijn naam. Freud bleef het tot op het einde noodzakelijk vinden dat de (neuro-) biologie mettertijd de voorlopige aannames van de psychoanalyse zou ondersteunen. Zo noemt hij de biologie een land van onbeperkte mogelijkheden. We mochten volgens hem verwachten dat ze ons de meest verrassende inzichten zou geven en we konden niet voorspellen welke antwoorden ze ons zou opleveren enkele tientallen jaren later. Ze zouden -naar eigen zeggen- wel eens heel de artificiële structuur van zijn hypothesen onderuit kunnen halen.
In 1895 heeft Freud in drie weken tijd zijn Project geschreven. Daarin trachtte hij zijn latere psychoanalyse te gronden in een (natuur-) wetenschappelijke psychologie. Achteraf noemde hij deze ambitie ‘een soort vergissing’. Na het affect/trauma model van zijn neurotica heeft hij in het zevende hoofdstuk van zijn Droomduiding de neuropsychologie dan ook door een metapsychologie vervangen. Maar ook hieromtrent liet hij zich echter (auto-) kritisch uit. Zo noemde hij bijvoorbeeld zijn driftenleer een drift-mythologie en zijn beschouwingen over de oer-horde een wetenschappelijke mythe.
Vandaag zijn zaken zoals het economische gezichtspunt en de drift nagenoeg geheel uit de psychoanalyse verdwenen. Het energetische was nochtans zeer sterk aanwezig in Freuds Project. Hij heeft het in deze tekst bijvoorbeeld over het principe van de neuronale inertie waarbij de neuronen zouden streven naar een volledige ontlading Dit principe zou het primaire proces en de circulatie van vrije energie in het onbewuste bepalen. Ook het lustprincipe is wezenlijk een economisch/energetisch principe. Er blijft wel heel wat ambiguïteit: bedoelt Freud met het lustprincipe een streven naar 0, naar een zo laag mogelijke of naar een constante spanning? Bepalen de eerste twee het onbewuste en het primaire proces enerzijds en de laatste het voorbewuste en bewuste anderzijds? Na het lustprincipe vestigt zich het realiteitsprincipe dat pas tot stand doorheen leren uit ervaring. De aanvankelijk vrije energie wordt daarbij gebonden in het secundair proces van het voorbewuste en het bewuste. Dit realistische secundair proces denken kenmerkt de executieve controlesystemen van de frontale cortex. Het daar overheersende realiteitsprincipe zorgt er voor dat we daadwerkelijk doelen of bevrediging bereiken. Het lustprincipe blijft anderzijds heersen in een aantal psychische activiteiten waaronder de fantasie en de droom.
Freud besprak het concept van de drift het meest uitgebreid in 1905, 1915 en 1920. Hoewel Freuds drift door Strachey systematisch als instinct werd vertaald zijn ze verschillend. Het instinct is erfelijk vastgelegd en verschijnt op nagenoeg identieke wijze bij alle individuen van eenzelfde soort. De drift die Freud in 1905 introduceert is daarentegen zeer variabel. Vooral het object is daarbij contingent. De definitieve vorm die de drift aanneemt is zowel afhankelijk van de lotgevallen van de drift als van de geschiedenis van het subject. Naar het model van de honger en de liefde worden eerst Ik- of zelfbehoud-driften van seksuele driften onderscheiden, later komt er een andere driftenpaar: de levens- en de doodsdrift, liefde en haat. Zelf spreekt Freud nota bene over de driften als mythische wezens, groots in hun onbepaaldheid. De zelfbehoud-driften zijn van in den beginne gericht op objecten in de realiteit die ze immers daadwerkelijk moeten bevredigen. Anderzijds is het verband tussen seksualiteit en fantasme zo essentieel dat realisme en realiteitszin hier altijd meer controversieel blijven. Dit blijkt ook ten overvloede uit de klinische praktijk. Zelfbehoud en realiteitszin gaan samen terwijl de seksualiteit meer gekenmerkt blijft door wensvervulling.
In De Drift en zijn lotgevallen noemt hij de drift de maat voor de van het zielenleven gevergde arbeid als gevolg van haar verbondenheid met het lichaam. Voor Freud is de voornaamste doelstelling van de drift zo snel mogelijk excitaties te ontladen die de geest bereiken vanuit het lichaam en zodoende de onophoudelijke somatische prikkelingen zo laag mogelijk te houden. Het gaat voor hem om de ontlading van de vrije energie die ons primaire proces denken bepaalt.
Terwijl hij in zijn Project nog sprak over het principe van de neuronale inertie waarbij zenuwcellen zich reflexmatig ontladen, introduceert hij na 1920 Barbara Low’s Nirvana principe volgens hetwelk het zenuwstelsel zich zo snel mogelijk van prikkeling ontdoet en volledige rust nastreeft. De drift beantwoordt in deze optiek aan de Tweede Wet van de Thermodynamica. Hij is entropisch. Een ietwat ongemakkelijke conclusie drong zich dan ook op: lust resulteert uit de bevrediging van doodsdrift. Na een voorafgaandelijke waarschuwing van Freud in het vierde hoofdstuk (‘wat volgt is speculatie’) wordt deze doodsdrift als dusdanig pas in Voorbij het lustprincipe geïntroduceerd. De doodsdrift zou dan leiden tot spanning 0. We zullen zien dat Solms deze doodsdrift neurowetenschappelijk gezien onzin vindt. Eens bevredigd verdwijnt alle drift weliswaar onder de radar. Er is dan volledige stilte. Maar het biologisch ideaal (waarbij alle lichamelijke en emotionele noden zijn bevredigd) de doodsdrift noemen lijkt hem wel èrg contradictorisch. Met Lacan’s eigen interpretatie van de doodsdrift en met Bazan kom ik er in het boek uitgebreider op terug.
Het onbewuste uit Freuds eerste topografische model was het verdrongene terwijl in het latere structurele model het Es het grote en chaotische reservoir van driftenenergieën vertegenwoordigt. Er heersen dezelfde principes als in het topische onbewuste: het primaire proces, een complexmatige organisatie, gelaagde driften. Het verdrongene vormt in dit model een soort compartiment. Het is afgescheiden van het Ik door de verdringingsbarrière en het communiceert met het Es. Het Es opent onderaan in het somatische. Het leent zich dan ook meer tot biologiserende of naturaliserende interpretaties dan het aanvankelijke (inderdaad veeleer talig te begrijpen) onbewuste. Economisch gaat het om transformatie van vrije naar gebonden energie, topisch gaat het om respectievelijk voorbewuste en bewuste vs onbewuste, dynamisch komt in het realiteitsprincipe de driftenergie ten dienste van het Ik te staan.
Antonio Damasio had reeds in 1994 in Descartes’ Error gevoelens gelijk gesteld aan de registratie van lichamelijke toestanden, waarbij aangename en onaangename gevoelens respectievelijk te maken hebben met toename of afname van kansen op overleving of voortplanting. Volgens Damasio is dit de reden waarom we überhaupt gevoelens hebben. Zijn opvattingen werden bevestigd door Jaak Panksepp’s experimentele bevindingen. De gevoelens slaan bovendien niet alleen op het innerlijk lichaam, maar ook op hersentoestanden die verband houden met instinctieve emotionele systemen zoals gehechtheid, woede of spel. Door zoals Panksepp af te zakken naar het subcorticale niveau herkende Damasio dat elementaire vormen van bewustzijn veel primitiever waren dan eerst gedacht.
In navolging van Antonio Damasio kwam Solms uiteindelijk opnieuw de homeostase op het spoor. Ze ligt als biologisch principe aan het bewustzijn ten grondslag en via deze homeostase als negentropisch principe kwam hij (na Panksepp en Damasio) uit bij zijn derde Grote Inspirator: Karl Friston. Diens concepten van predictive coding en van het free energy principle lieten toe de biologie van de homeostase met de natuurkunde van entropie/onzekerheid te integreren. Ik citeer Solms over de Eureka stemming die hem dit bezorgde. ‘Wanneer we daartoe kwamen, ervaarde ik iets gelijkaardig als wat Freud meer dan een eeuw tevoren overkwam, wanneer hij schreef aan Wilhelm Fliess op 20 oktober 1895: ‘Everything seemed to fit together, the gears were in mesh, the thing gave one the impression that it was really a machine and would soon run of itself… Of course, I cannot contain myself with delight.’ Homeostase leek dan ook de bron van het bewustzijn zelf te kunnen verklaren! Samen met de erkenning van het belang van (de neurofysiologie van) reconsolidatie in leer- en geheugenprocessen leidde een en ander tot het verdere fundering van de werkwijze van psychoanalytische therapie. Verdrongen wensen worden daarbij voortaan begrepen als voortijdig geautomatiseerde voorspellingen die daarom falen. Deze error leidt tot angst/vrije en ongebonden geraakte energie en zo tot de in psychopathologie alomtegenwoordige terugkeer van wat verdrongen werd. Vooral leidde de erkenning van het vrije energie principe tot een ander begrip van bewustzijn op zich. Solms maakt zich dan ook sterk hiermee het harde probleem van het bewustzijn te hebben opgelost. Hij noemt De verborgen bron dan ook de apotheose van zijn levenswerk: een persoonlijke poging Freuds Project voor een wetenschappelijke psychologie te voltooien. Dit wordt uitgewerkt in een revisie van Freuds oorspronkelijke tekst, die immers als het ware zin per zin wordt ge-updatet in functie van recente neurowetenschappelijke inzichten. Ook de drifttheorie en het Oedipuscomplex werden door Solms recent nog aan een grondige revisie onderworpen.
Opnieuw Antonio Damasio had in zijn Descartes’ Error o.a. Phineas Gage ten tonele gevoerd. In de zomer van 1848 kreeg deze ongelukkige rail-worker een stalen staaf door het hoofd geschoten, maar luttele minuten later was hij opnieuw gaande, staande en sprekende. Hij behield nagenoeg normaal functioneren inzake perceptie, geheugen, taal en intelligentie. Maar Gage was Gage niet meer. Hij had lak aan sociale conventies, vloekte als een matroos, loog, legde adviezen naast zich neer en was zeer impulsief. De gevolgen waren rampzalig en hij eindigde als attractie in een circus. Welnu, Solms laat zijn eigen project starten bij een Phineas Gage-accident uit zijn persoonlijk leven, namelijk het tragische ongeval van zijn broer Lee. Hij viel van het dak en liep een hersenletsel op, terwijl hun ouders waren gaan yachten. Nadien was hij (net als Gage) vooral qua karakter veranderd. De jonge Mark had de grootste moeite dit te plaatsen en begrijpen. Het feit dat hij later neuropsychologie ging studeren brengt hij met dit drama in verband. De toenmalige neurowetenschap bleek immers uitsluitend gericht op het cognitieve van de corticale informatieverwerking en niet op de sentient mind. Solms was ‘dismayed’. Hij vond een gelijkgestemde bij de neuroloog en bestseller auteur Oliver Sacks. Telkens weer citeert hij diens uitspraak: ‘Neuropsychology is admirable, but it excludes the psyche… It is precisely the subject, the living I, which is excluded from neurology’. Zoals inmiddels bekend is Sacks met zesenveertig jaar psychoanalyse bij Leonard Shengold waarschijnlijk wereldrecordhouder langdurige psychoanalyse. Hij verdiepte zich met zijn single case studies in de innerlijke wereld van zijn tot de verbeelding sprekende neurologische patiënten.
De cognitieve wetenschappen die einde vorige eeuw op de voorgrond traden inspireerden zich vooral op de computerwetenschappen en gingen in eerste instantie ook geheel voorbij aan emotionele en motivationele gevoelstoestanden en aan het neurale substraat dat hieraan (logisch, chronologisch, fylogenetisch èn ontogenetisch) ten grondslag ligt. De artificiële intelligentie maakte afgelopen decennia grote vooruitgang, maar hoewel computers problemen kunnen oplossen, missen ze de affectieve beweegredenen van sentiens dieren en ontberen ze de biologische fundamenten waarin ons geestesleven is gegrond. In een vooruitblik heeft Solms vandaag een groep wetenschappers rond zich gevormd die een artificieel intelligente robot met bewustzijn willen ontwerpen. Met ander woorden niet alleen een robot sapiens, maar ook en vooral een robot sentiens.
Zelf is Solms geïnteresseerd geraakt in de psychoanalyse na een seminarie vergelijkende literatuurwetenschap over de interpretatie van dromen. Vanouds vooral geïnteresseerd in de eigen en ons aller menselijke subjectiviteit volgde Solms een vijfjarige psychoanalytische opleiding in Londen, waar hij zich terdege in werkte in vooral het freudiaanse en (post-) kleiniaanse gedachtegoed.
In zijn wetenschappelijk onderzoek inspireerde Solms zich op de klinisch-anatomische methode van Broca, Charcot, Luria en deels ook Freud om correlaties tussen het mentale en het neuronale te onderzoeken. Kort en bondig: welke neurologische schade correspondeert met welk verlies van psychische functie en omgekeerd. Hij vat de lokalisatie van mentale functies in specifieke hersendelen er welteverstaan dynamisch en niet statisch op. Zo argumenteren Ellis & Solms dat (in het bijzonder de cognitieve) vermogens van het brein niet aangeboren, maar in hoge mate ervaring-afhankelijk zijn. Neuroplasticiteit is ongedetermineerd in de zin dat verbindingen continu gevormd en vervormd worden.
Terwijl er doorgaans geen aandacht (meer) wordt geschonken aan de innerlijke wereld van neurologische patiënten (vooral met cerebrovasculaire accidenten of met hersentumoren) hanteerde Solms bij hen de kliniek van het oor, niet de (medische) kliniek van de blik. Hij onderzocht vooral hun verhalen en hun dromen. In die zin zette hij een motto van Frans psychiater en psychoanalyticus Juan-David Nasio daadwerkelijk om in de praktijk: het onbewuste (ook bij neurologische patiënten!) bestaat alleen voor wie ernaar luistert.
Het is zijn neurowetenschappelijk onderzoek van dromen (natuurlijk subjectief verschijnsel par excellence) dat van Mark Solms ondertussen een psychoanalytische beroemdheid heeft gemaakt. Het verslag van zijn evoluerende bevindingen leest als een whodunnit, waarbij de activatie-synthese theorie over dromen van Alan Hobson op haar beurt door Solms werd gefalsifieerd.
Freuds Droomduiding en de psychoanalyse waren in zekere zin gelijk-geboortig. De droom als hoeder van de slaap, als verhulde vervulling van een wens en als via regia/koninklijke weg naar het onbewuste: het zijn evenzoveel fundamentele grondbeginselen voor de psychoanalyse. Nu was reeds ten gevolge van de wetenschapsfilosofische kritiek van Grünbaum en Popper en de ad hominem kritiek die het Freud-bashen kenmerkte de psychoanalyse na WOII in diskrediet geraakt. Maar de ontdekking van de R.E.M. slaap bracht Freuds premisse nog meer aan het wankelen. Hij wordt ook paradoxale slaap genoemd omdat het brein van de slaper in deze fase erg actief blijkt. Met de louter mechanische en ritmische regelmaat van een klok treedt R.E.M. slaap op bij mens en dier. Alan Hobson deed neurowetenschappelijk onderzoek op katten (die een talent voor/patent op slaap hebben). R.E.M. slaap bleef na laesie van hun pons achterwege. De locatie van de droom leek gevonden. Nog volgens Hobson waren dromen meer noch minder dan het betekenisloze samenraapsel van lukrake acetylcholinerge activiteit tijdens R.E.M. slaap. De visuele cortex wordt willekeurig geprikkeld en er wordt betekenis aan toegevoegd, zoals je van alles in een wolk of Rorschach-vlek kan zien zonder dat deze op zich nochtans vooraf enige betekenis bevatte. R.E.M. slaap en droom waren volgens Hobson de objectieve en subjectieve keerzijde van dezelfde medaille. Nadat hij zijn activatie-synthese theorie over de droom had voorgesteld keerden twee derden van de American Psychiatric Association zich in 1976 af van de hoeksteen van de psychoanalyse: Freuds droomtheorie.
Mark Solms deed voor zijn proefschrift gedurende vijf jaar onderzoek bij driehonderd eenenzestig patiënten met hersenschade die hij (in tegenstelling tot de katten) kon bevragen. Hij richtte zich niet op mentale vermogens zoals waarneming, geheugen of taal maar op hun dromen. Hij kwam tot (ook voor hem) verrassende en onverwachte conclusies. In het neurowetenschappelijke onderzoek had Hans-Lukas Teuber het paradigma van de dubbele dissociatie ontwikkeld. Dit stelt dat het werkelijk gaat om twee onderscheiden neuropsychologische functies wanneer functie A verloren gaat door schade aan structuur X maar niet door schade aan structuur Y en als functie B verloren gaat door schade aan structuur Y maar niet door schade aan structuur X. Welnu, dergelijke dubbele dissociatie bleek de conclusies van Hobson te falsifiëren. Kort en bondig: R.E.M. slaap en dromen staan los van elkaar. De neurologische pathways van de een afsluiten laat in beide richtingen de andere functie intact.
Solms’ analyse van de data leidde tot de hypothese dat de pathway van de droom ontspringt in de ventrale tegmentale zone van het middenbrein, loopt doorheen de genot-kern/nucleus accumbens via de witte banen van het basale voorbrein en vervolgens door de mesocorticale en mesolimbische systemen. Het is ook bekend als het motivationele circuit van de hersenen: het zet aan tot doelgericht gedrag en tot lustvolle interactie met de buitenwereld. De pathway die voor dromen zorgt is uitgerekend die van Panksepps SEEKING systeem: het meest energieke, ontdekkende en zoekende gedrag waartoe een dier in staat is, veroorzaakt ook onze dromen. Solms merkt in dit verband laconiek op dat het feit dat (niet alleen natte) dromen met erectie gepaard gaan systematisch werd genegeerd. Droombeelden blijken niet het product van een rechtstreekse activering van de visuele zones, maar wel van een regressie van handeling-intenties die motorisch geblokkeerd worden naar hogere integratiecentra. Solms presenteert dus een model dat in menig opzicht overeenstemt Freuds droomtheorie. Zijn onderzoek werd nadien nog bevestigd door bijvoorbeeld Yu en Colace. De laatste levert nomothetische aanwijzingen dat de droom een compromis bevat tussen wensen en morele beperkingen. Kinderdromen veranderen met de installatie van het Boven-Ik rond vijfjarige leeftijd. Tevoren zijn ze manifest wens-vervullend, nadien ondergaan ze pas vervormingen alsof bevrediging botst op inwendige obstakels.
Wanneer Solms de vroegere literatuur raadpleegde rond frontale lobotomie (een ingreep in dezelfde neuro-anatomische zone) die bij duizenden patiënten werd uitgevoerd tegen de positieve symptomen van psychose, bleek deze operatie drie effecten te hebben: wanen en hallucinaties verminderden of verdwenen, patiënten belandden in een a-motivationele toestand en last but not least: ze droomden niet meer. Op het tweejaarlijkse The Science of Consciousness congress in 2006 in Tucson, Arizona werd er dertig jaar na de eerste een stemming gehouden bij de deelnemers en ditmaal waren twee derden van de deelnemers overtuigd van de geldigheid van Freuds droomtheorie. De psychoanalyse was back in town. Waarvoor dank, Mark.
3. Met de drift in de lift
De drift is de maat voor de van het zielenleven gevergde arbeid
Sigmund Freud
Als ik het over de integratie van de affectieve neurowetenschap in de psychoanalyse wil hebben, mag vooraf een expliciete verwijzing naar Charles Darwin niet ontbreken. In Over het ontstaan van soorten uit 1871 stelt hij duidelijk dat het verschil tussen mens en dier gradueel/dimensioneel is en niet categoraal (‘one of degree and not of kind’). Verder lezen we in het slothoofdstuk dat de psychologie op een nieuw fundament zal worden geplaatst, dat van de noodzakelijke verwerving van alle mentale krachten en vermogens door middel van geleidelijke overgang’. Meermaals citeert hij het motto: natura non facit saltum (de natuur maakt geen sprongen).
De door Solms hoog geschatte Jaak Panksepp zit volledig in de geschetste darwiniaanse lijn. Hij deed ontelbare experimenten (vooral bij knaagdieren) door bepaalde hersengebieden elektrisch of chemisch te stimuleren en het daaruit voortvloeiende gedrag te bestuderen.
Jaak Panksepp’s affectieve neurowetenschap maakt onderscheid tussen sensoriële, homeostatische en emotionele affecten. Ze corresponderen grofweg met wat doorgaans verstaan wordt onder reflexen, driften en instincten. Sensoriële (exteroceptieve) affecten zijn verrassing, pijn en afkeer. Ze zijn nauw verbonden met motorische reflexen. Homeostatische affecten zijn honger, dorst, warmte/koude, ademnood enzovoort. Deze affecten reguleren essentiële behoeften van het lichaam. Freud noemde ze driften: de bron van zijn psychische energie, die de drijfveer van het psychisch mechanisme vormden. Ik vermeldde het al eerder: veel hedendaagse psychoanalytici verwerpen tegenwoordig Freuds driftenleer/het drift-concept. Bovenop de drift bevinden zich instincten, te definiëren als niet aangeleerde gedragsreacties tegenover de omgeving: broed- en nestgedrag, migratie van vogels en andere dieren, winterslaap enzovoort.
Van bijzonder psychoanalytisch belang zijn natuurlijk de emotionele affecten. Ze wortelen in zeven emotioneel-instinctieve neuronale en gedragsprogramma’s die door Jaak Panksepp werden in kaart gebracht. Ze worden met een hoofdletter geschreven omdat het om evolutionair homologe circuits gaat. Ze opereren binnen dezelfde hersenstructuren en worden elk gereguleerd door eigen neuromodulatoren en receptoren. Het zijn als het ware natural kinds. Ze kunnen beschouwd worden als aangeboren neigingen lichamelijk of gedragsmatig op adaptief voordelige wijze te reageren op situaties die een universele biologische uitdaging inhouden.
Het SEEKING systeem is boven-geschikt en wordt als meest vergelijkbaar met Freuds libido beschouwd. De drift is de mentale gewaarwording van SEEKING: de drang een werk te doen om een gewenst doel te bereiken. Hij is object-loos. In Panksepps bewoordingen: een prikkel zonder doel (a goad without a goal). SEEKING probeert als het ware proactief verrassing of onzekerheid op te zoeken en deze prikkelhonger en soms risicovolle ontdekkingsdrang maakt ons meer/beter gewapend tegen de toekomst. Ik denk aan een oneliner van Wilfred Bion: het leven is vol verrassingen; de meeste onaangenaam. SEEKING drijft ertoe de wereld te verkennen en het veroorzaakt een opwindend, optimistisch tot enthousiast affect dat ook wordt opgewekt door psychoactieve substanties zoals cocaïne en amfetamine. Opmerkelijk aan SEEKING is dat hij ook op ON kan komen te staan tijdens onze slaap en wel vanuit opkomende noden of wensen. Zo ligt hij aan de droom ten grondslag. De andere systemen geven een goal aan het SEEKING systeem. Als hun homeostatisch evenwicht is bereikt doet de SEEKING aan wat Friston ‘epistemic foraging’ noemt. Nu we deze luxe hebben kunnen we ons overgeven aan ontdekkingsdrift op zich. Ze heeft als adaptief voordeel dat we latere prediction errors kunnen minimaliseren.
Het SEEKING systeem heeft geen pre-wired noties van het object waar het naar zoekt. Het drijft er ons vooral toe ons in de buitenwereld te begeven. Het is de neurobiologische basis van mijn lievelingscitaat van de Amerikaanse short-story schrijfster Dorothy Parker. The only cure for boredom is curiosity; for curiosity there is no cure.
Het SEEKING systeem moet interageren met de andere systemen om een waarde aan de gezochte/gevonden objecten toe te kennen en het moet deze interacties kunnen ‘opslaan als’ om van ervaringen te kunnen leren. SEEKING heeft op zich niets te maken met plezier. Plezier is afkomstig van het (opioïde) LIKING systeem beschreven door Kent Berridge. SEEKING behelst wel een appetijt, te begrijpen als een op plezier anticiperende opwinding, maar als bevrediging uitblijft is er frustratie en valt dit systeem plat. De vergelijking met Freuds voor-lust of met het lacaniaanse genot (‘jouissance’) dringen zich op. Ik kom hier met Ariane Bazan verder op terug.
Het SEEKING systeem ligt aan de basis van drie primaire emotionele systemen die pro-sociaal gedrag ondersteunen: LUST (seksualiteit), CARE (ouderlijke zorg) en PLAY (vreugdevolle sociale oefening). We kunnen deze systemen pro-sociaal noemen omdat ze beroep doen op anderen en positieve verbinding bevorderen. Ze worden gemedieerd door neurotransmitters zoals opioïden en dopamine, die allebei leiden tot een sterk positief affect (warmte, ontspannen plezier bij opioïden, aangename opwinding bij dopamine) en door hormonen zoals oestrogeen en oxytocine (het zogenaamde knuffelhormoon).
De andere instinctieve systemen worden geactiveerd al naargelang de omstandigheden. PLAY: door rough and tumble play oefenen alle zoogdieren sociale rollen en conflicten zonder risico’s. Alle jongen ravotten en worden daar blij van. Naarmate ze rijpen wordt hun spel ingewikkelder en meer competitief. PLAY levert een bijdrage aan het ontstaan van complexe communicatie en dus van symbolisch denken. Het ‘doen-alsof’-karakter van spel doet vermoeden dat PLAY wel eens de biologische voorloper geweest zou kunnen zijn van het denken in bredere zin (dat wil zeggen van virtueel in plaats van werkelijk handelen).
LUST maakt dat zoogdieren seksuele partners zoeken waarbij plezier de weg toont naar de voortplanting. In LUST is er een geslachtsverschil maar mannelijke en vrouwelijke neigingen bestaan in beide genders. Het is een emotioneel (en geen lichamelijk) instinct want je kan gerust leven zonder seks. CARE wordt geactiveerd wanneer we een wezen in nood aantreffen. Het speelt een rol in de moederliefde en allicht ook in de behandeling van voornamelijk pre-oedipale patiënten die wat dat betreft iets fundamenteels hebben gemist. Volgens neurowetenschapper Patricia Churchland is het moeilijk dit niet als een biologisch platform voor moraal te beschouwen.
Mutatis mutandis zijn er ook drie pre-wired systemen die negatieve affecten produceren en ons zodoende voorbereiden op specifieke uitdagingen. FEAR, RAGE en PANIC/GRIEF worden vooral uitgelokt door bedreiging. FEAR zorgt ervoor dat we evolutionair zijn toegerust zijn om met gevaren om te gaan. Het is de emotionele drift die onze geest aan het werk zet. Instinctief verstijven we of lopen we weg wanneer we geconfronteerd worden met lijf- of levensgevaar. Fear conditioning gebeurt automatisch zonder dat representatie enige rol speelt. De cortex is er niet in betrokken. Ze raakt geïnstalleerd in de eerste levensjaren (Freuds periode van infantiele amnesie die hij toe schreef aan de verdringing van het Oedipus complex) wanneer de hippocampus (verantwoordelijk voor declaratief geheugen) nog niet is gerijpt. De conditionering is nagenoeg onuitwisbaar en meer in het algemeen zijn niet-bewuste herinneringen moeilijk te vergeten. RAGE geeft ons de energie bedreigingen, competitie of onrecht te bestrijden. Het zorgt ervoor dat we aanvallers kunnen afschrikken wanneer het onmogelijk is te vluchten. Ook kunnen we ons ermee ontdoen van frustrerende ‘objecten’. De bekende fight/flight reactie slaat op de combinatie van RAGE en FEAR en allebei de voornoemde systemen zijn erin betrokken. Freud brengt het oorlogsvoeren met de (als agressief te begrijpen) doodsdrift in verband, maar bijvoorbeeld de Chimpansee wars van Frans De Waal indachtig voeren ook onze naaste verwanten de primaten strijd rond territorium en sociale hiërarchie. Hoe hoger in de pikorde of hoe hoger de sociale status, des te groter zijn de rechten van de machthebber om de diverse middelen waarover het grondgebied beschikt te controleren.
PANIC/GRIEF wordt uitgelokt wanneer we verlaten worden. Het is complementair aan CARE. Bij scheiding zijn er distress vocalisations (‘mama!’) zodat het jong kan worden teruggevonden. Bij afwezigheid van antwoord valt het jong stil. Volgens Watt e.a. om energie te sparen en om geen slapende honden/predatoren wakker te maken. Darwin-biograaf John Bowlby beschreef na WOII al uitgebreid dit laatste, eigenstandige systeem met de reactie op scheiding en verlies gaande van protest naar wanhoop. Vanuit neuropsychoanalytische hoek is een driftmatige scheiding tussen gehechtheid en seksualiteit inmiddels onomstotelijk bewezen. Auteurs zoals Michael Balint, Ronald Fairbairn en de latere objectrelatietheoretici hadden met andere woorden overschot van gelijk. Binnen de psychoanalyse zijn er twee fundamenteel verschillende aannames: het subject is lust-zoekend (drifttheorie) of het is object-zoekend (object-relatietheorie). Het laatste model neemt tegenwoordig de bovenhand en de drift is dientengevolge van het voorplan verdwenen. De zes andere systemen zijn echter wel degelijk object-zoekend of object-gerelateerd. De eraan gekoppelde noden kunnen immers slechts in de buitenwereld worden gelenigd. Narcistische of toxicomane ‘oplossingen’ geven een surrogaat bevrediging maar leiden het subject op een dood of dodelijk zijspoor. Dit hoeft nota bene niet te worden toegeschreven aan de doodsdrift maar aan het Ik dat foute ‘oplossingen’ aanwendt. Het belang van de drift is niet in tegenspraak met het relationele. Het draagt er enkel toe bij en zelfs met enig sense of urgency. Heel wat neurotische ellende kan begrepen worden vanuit de spanningsverhouding tussen WANTING/SEEKING en LIKING. Het eerste plezier heeft te maken met appetijt, het tweede met consumptie. De neuroticus is typisch koortsachtig op zoek naar zaken die hem geen plezier opleveren.
Naast de qualia of de gevoelskwaliteiten van het affect verkrijgen biologische noden een hedonistische valentie, zodat toename of afname van spanning in verhouding tot afwijking van homeostatische evenwichten (of in een vooruitblik: toename of afname van prediction errors) respectievelijk als onaangenaam en aangenaam worden aangevoeld. Daarin verschillen affectieve gewaarwordingen als honger en dorst van zintuiglijke gewaarwordingen zoals zien en horen: zien en horen hebben geen intrinsieke waarde, gevoelens wel. Naar Solms’ overtuiging behelsde de ‘dageraad van het bewustzijn’ weinig meer dan dat aan lichamelijke gewaarwordingen hedonistische waarden werden toegekend.
Elke vorm van nood heeft een categoraal verschillende affectieve kwaliteit (honger, dorst, maar ook angst, veiligheid, seksualiteit enzovoorts) en elk van hen zet soort-specifieke actieprogramma’s in werking waarvan wordt voorspeld dat ze het organisme zullen doen terugkeren naar leefbaarder grenzen. Deze gedragsprogramma’s worden uitgewerkt en verfijnd door het leren uit ervaring. Dit is Ik-ontwikkeling. De belangrijkste leermomenten doen zich voor in kritische periodes, zoals bijvoorbeeld de vroege kinderjaren, wanneer we helemaal nog niet zo goed in staat zijn om te gaan met dikwijls onderling botsende emotionele instincten of affecten. We moeten compromissen maken en onrechtstreekse en/of symbolisch-imaginaire manieren uitvinden of ontdekken om onze noden en verlangens te bevredigen. Het feit dat ons fenomenaal bewustzijn de fluctuaties in zijn eigen noden gewaarwordt laat alleszins toe keuzes te maken en is van nut voor overleving en voortplanting in een niet voorspelde omgeving of context. Ziedaar volgens Solms nogmaals het biologische waarom van subjectieve ervaring en beleving.
Emotie is een zintuig dat niet de uitwendige, maar de inwendige wereld registreert. Hoe gaat het met je? Ze kunnen wel worden uitgelokt door externe gebeurtenissen maar ze zijn een weergave van hoe je je daarbij voelt. Dit komt tot uiting in onze mimiek of motoriek en is voor de ander waarneembaar, zodat (o.a. dankzij de spiegelneuronen) empathische reacties kunnen (maar niet altijd zullen) optreden. Maar er zijn ook inwendige (vaso-) motorische veranderingen die al dan niet centraal worden geregistreerd en vertaald.
Onder andere Nelleke Nicolai maakt een nader onderscheid tussen affecten, emoties en gevoelens. Affecten zijn onbewuste reacties op interne prikkels. Ze manifesteren zich lichamelijk onder vorm van hartkloppingen, zweten, roodheid, knikkende knieën, ontlastingsdrang enzovoorts. Affecten zijn in zekere zin pre-persoonlijk. Ze zijn de manier waarop het lichaam zich voorbereidt op evolutionair belangrijke actie. Emoties zijn deels onbewuste maar ook al deels bewuste reacties op prikkels. Ze hebben ook een min of meer sociaal gehalte. Pas bij gevoelens gaat het om emoties waaraan een bepaalde betekenis kan worden toegekend. Ze zijn persoonlijk en situeren zich in een historisch-biografische context. Om te weten wat je (precies) voelt en dus je eigen emoties te kunnen lezen is er vanaf de babytijd een intersubjectieve ervaring nodig. Deze emotionele alfabetisering komt slechts in een soort joint (ad)venture met anderen tot stand. Zelfbewustzijn (Engels: awareness te onderscheiden van consciousness) en subjectieve betekenisgeving van affecten en emoties hangen af van de ontwikkeling en levens-en leergeschiedenis.
Qualia zijn negatief als ze afwijken van een homeostatisch evenwicht (en dus -zoals we dadelijk zullen zien- entropie/onzekerheid doen toenemen) en het omgekeerde geldt voor positieve qualia. Er zijn veel smaken van qualia die elk hun respectievelijke nood uitdrukken en het organisme toelaten met een minimum aan rekenkundige inspanningen te kunnen oordelen. Niet alle noden kunnen tegelijk gevoeld en nog minder gelenigd worden. Prioriteiten moeten kunnen worden gesteld al naargelang de specifieke context (onderlinge afweging van noden en van noden versus opportuniteiten). Emoties moeten daarom uitgebreid worden door middel van uitwendige waarneming of exteroceptie: ze moeten gecontextualiseerd worden: ik voel mij zus bij dit en zo bij dat. Ze moeten met andere woorden worden bewerkt door het cognitieve bewustzijn en erdoor worden ‘gebonden’. Dit komt precies overeen met wat Freud in 1915 het secundaire proces noemde, waarbij het immers gaat om de ‘binding’ van de primaire vorm van driftenergie, die ‘vrij beweeglijk’ is: ‘Ik geloof dat dit onderscheid [tussen gebonden en vrije energie] tot nu toe ons diepste inzicht in het wezen van nerveuze energie is, en ik zie niet hoe men het zou kunnen negeren.’
Homeostatische evenwichten zijn ook werkzaam bij de emotionele affecten. Ze hebben geen betrekking op lichamelijke maar op objectrelationele ‘noden’. We hebben ook op vlak van hechting, zorg, seksualiteit of spel ‘verwachte toestanden’ en ook daar laat afwijking hiervan zich gevoelen. Dit leidde Solms uiteindelijk tot het besef dat Freuds definitie van de drift als ‘maat voor de van het zielenleven gevergde arbeid ten gevolge van zijn oorsprong in het lichaam’ overeenstemt met wat vandaag homeostatische error signalen wordt genoemd. Homeostatische evenwichtspunten zijn niet anders dan de verwachte toestanden van het organisme. Homeostase houdt het organisme tussen bepaalde grenzen. Bij RAGE gaat het erom dat niets mij in de weg mag staan, bij FEAR dat niets mijn levens- of lijfsbehoud bedreigt enzovoorts. In tegenstelling tot de thermostaat in onze living hangt bovendien ons leven ervan af. Bij afwijking zijn er error signalen die ofwel autonome regulatie in gang zetten (bijvoorbeeld om de bloeddruk te regelen) of die -zeker bij emotionele instincten- het bewustzijn bereiken wanneer er werk aan de winkel is. In het eerste (autonome) geval spreekt Solms van noden, enkel in het tweede (mentale) van driften. Het onderscheid berust vooral in de graad van onzekerheid. Bloeddruk regelen is een veel eenvoudiger kwestie dan ervoor zorgen dat je aan een partner geraakt die bovendien bereid is met jou seks te hebben, kinderen te verwekken en er samen voor te zorgen. Alle driften zijn homeostatisch, maar de emotionele zijn veel moeilijker en complexer te bevredigen en ze komen voortdurend en onvermijdelijk met elkaar in botsing, in het bijzonder in ons liefdes- en relationeel leven (care, grief, sex, play, seeking enzovoorts).
Freuds constantie- of zelfs Nirvana principe geldt dan voor een Ik dat moeiteloos doorheen het leven navigeert. Solms citeert een song van Talking Heads waarin dit wat poëtischer wordt geformuleerd: ‘Heaven is a place/where nothing ever happens’. Dit omdat alles er dankzij geautomatiseerde (of automatiseerbare) voorspellingen ‘geregeld’ is.
Anderzijds is SEEKING gevolg van vrije energie die tot activiteit aanzet. We zijn ongelukkig en ontevreden omdat we iets nodig hebben ook al weten we niet precies wat. De andere emotionele systemen sturen SEEKING aan, maar let wel: de afloop of uitkomst is niet altijd gelukkig omdat we ten gevolge van nadelige ervaringen in onze geschiedenis en haar objectrelaties gefixeerd kunnen geraken aan ‘slechte’ oplossingen. Als we ons op de een of andere manier between a rock and a hard place bevinden, kan het gebeuren dat we (met alle nadelige gevolgen van dien) ‘kiezen’ voor en gefixeerd raken aan de spreekwoordelijke Koning(in) Eenoog in het land der blinden. We blijven vasthangen aan ‘slechte’ oplossingen of ‘slechte’ objecten omdat deze ons nu eenmaal ooit (en in de toen gegeven omstandigheden) enig adaptief voordeel hebben opgeleverd.
Dat het goed is te overleven en voort te planten impliceert een biologisch gefundeerd waardesysteem aan de hand waarvan positieve gevoelens aan bepaald adaptief gedrag raakten gekoppeld. Maar in onze subjectieve leven betekent dit niet dat we seks hebben om onze biologische belangen te dienen. We hebben seks gewoon omdat we dat plezierig vinden en niet omwille van evolutionaire belangen. De opwinding die we ervaren fungeert als een voorspeller van bevrediging maar deze laatste impliceert the little death (Frans: la petite mort als term voor het orgasme) van de bevrediging en staat ten dienste van het Nirvana principe. Waarmee we terugkomen bij de zogezegde doodsdrift die immers in zekere zin de levensdrift dient. Het leven leidt naar de dood, maar het streeft niet naar de dood. Het streeft enkel (en zelfs met de nodige opwinding) naar ontlading/bevrediging. Beide zijn zeker voor herhaling vatbaar. Zoals immers Friedrich Nietzsche reeds opmerkte: Alle Lust will Ewigkeit.
4. Naar het bewustzijn
Mistakes are the portals of discovery
James Joyce
Nu werd uitgewerkt dat en hoe de drift opnieuw in de lift zit, stijgen we op naar Solms’ bevindingen en opvattingen over bewustzijn. Als we het woord bewustzijn eerst als concept uitpakken heeft het eigenlijk meerdere betekenissen. Bewustzijn in de eerste betekenis (bewustzijn als waaktoestand) is een noodzakelijke voorwaarde voor bewustzijn in de tweede betekenis: bewustzijn als ervaring, ook wel fenomenaal bewustzijn genoemd. Dit laatste moet op haar beurt onderscheiden worden van secundair of ‘reflectief’ bewust zijn in twee woorden (weten dat en wat je aan het horen, zien, voelen of denken bent). Het is dit bewustzijn waarvan wordt gezegd: de pijn die ons van onszelf scheidt heet bewust zijn. Het is vooral in deze laatste betekenis dat de term bewust zijn door de psychoanalyse wordt gebruikt. Het komt dan goeddeels samen te vallen met datgene wat we onder woorden kunnen brengen. Ik verwijs vaak naar een uitspraak van Dada dichter Tristan Tzara: ‘La pensée se fait dans la bouche’. De gedachte wordt (ik zou toevoegen: pas) in de mond gevormd. Of in de pen, natuurlijk.
Omdat intelligentie zich situeert in de cortex en omdat deze bij de mens zo’n groot volume inneemt, werd lang aangenomen dat ook ons bewustzijn zich daar lokaliseerde. De voorbije decennia was er een koortsachtige zoektocht naar de neural correlate of consciousness (N.C.C.). D.N.A.-ontdekker Francis Crick noemde het in 1994 The Scientific Search for the Soul. Cognitieve wetenschap baseerde zich hiervoor op de visuele informatieverwerking die immers meer gedetailleerd in kaart werd gebracht dan om het even welke andere modaliteit van bewustzijn. Ondertussen blijkt echter ook onze smartphone onze vingerafdruk of ons aangezicht te herkennen. Deze informatie wordt verwerkt in het donker, zonder innerlijk gevoel. De analogie met de computer is dan ook een povere metafoor voor de werkelijke verhouding tussen brein en geest.
Filosoof David Chalmers beschouwt de zoektocht naar het neuraal correlaat van ons bewustzijn als het ‘gemakkelijke’ probleem. Hedendaagse computertechnologie ontwikkelde taal, geheugen en perceptie. Ze kan discrimineren, categoriseren en reageren op omgevingsstimuli, maar dit alles volstaat niet om aan te nemen dat het voor de computer als iets voelt te spreken, zich te herinneren of waar te nemen. Voor Chalmers is dat het ‘harde probleem’: hoe en waarom produceren neurofysiologische activiteiten dan wel zoiets als een bewuste ervaring? Een organisme heeft slechts bewuste mentale toestanden als en slechts als er de gewaarwording is zichzelf te zijn. Het harde probleem heeft met andere woorden te maken met de subjectieve ervaringen die uit objectieve neurofysiologische processen voort springen. Hoewel deze ervaringen (qualia of fenomenaal bewustzijn) vermoedelijk een fysieke basis hebben -zonder brein geen bewustzijn- bleef de vraag naar het waarom en het hoe bestaan.
Misschien één van de belangrijkste lessen van de cognitieve wetenschap is anderzijds dat cognities (perceptie, leren, geheugen enzovoort) typisch (descriptief) onbewust plaatsvinden. Er is voortdurend ‘Perception without awareness of what is perceived, learning without awareness of what is learned’. Hooguit vijf procent van ons psychisch functioneren verloopt bewust en cognities worden pas bewust in de mate dat we dit nodig hebben. In een overzichtsartikel in American Psychologist wordt met een knipoog naar Milan Kundera dan ook gewag gemaakt van The unbearable automaticity of being.
Cognitie, perceptie, denken, herinneren of oordelen: ze kunnen allemaal onbewust/in het duister plaatsvinden. Slechts wanneer de cortex door de hersenstam geactiveerd wordt, floept als het ware het scherm aan en wordt de film (Wilfred Bion: waking dream thought) die voortdurend op de achtergrond speelde zichtbaar. De toon van dit scherm wordt door het gevoel gezet.
Antonio Damasio had al een theorie over ons bewustzijn ontwikkeld als bestaande uit drie chronologische en hiërarchische lagen: het proto-zelf, het kern-bewustzijn en het uitgebreide bewustzijn. Het proto-zelf is een samenhangend patroon van neurale patronen die continu de fysische structuur van het organisme monitoren. Hierop volgt het kernbewustzijn dat emergeert wanneer het organisme zich bewust wordt van gevoelens die betrekking hebben op zijn innerlijke lichamelijke toestand. Het ervaart gedachten als de zijne en het ontwikkelt een vluchtig zelfgevoel aan de hand van de voortdurende productie van voorstellingen gebaseerd op informatie vanuit het proto-zelf. Dit niveau van bewustzijn is dus niet het privilege van de mens. Het blijft stabiel gedurende de volledige levensduur van het organisme. Pas als het bewustzijn zich uitbreidt voorbij het hier en nu emergeert Damasio’s derde en laatste laag van bewustzijn: de extended consciousness die slechts bij de mens voorkomt.
In aansluiting met zijn tijdgenoten had Freud bewuste en Ik enerzijds en onbewuste en Es anderzijds destijds gelijk gesteld. Hij knoopte aan bij de lokaliserende hersenanatomie die de zetel van het bewustzijn situeert in de hersenschors, in de buitenste, omhullende laag van het centrale orgaan. Nog volgens Freud kwamen bewuste gevoelens, net als waarnemingen, voort uit het Ik (het deel van de geest dat hij situeerde in de hersenschors), niet uit het onbewuste Es, dat in de hersenstam en de hypothalamus geplaatst moest worden.
In zijn baanbrekend artikel The conscious Id legt Mark Solms uit hoe hij ertoe komt het freudiaanse Es precies omgekeerd dan Freud bewust te noemen. Hij hanteert daarvoor andermaal de bewijsvoering van de dubbele dissociatie van Teuber. Gedecorticeerde katten blijken net zo levendig als katten mèt een cortex. Baby’s die met hydranencephalie (d.w.z. zonder cortex) worden geboren reageren affectief adequaat op prikkels en omgevingsfactoren. Solms presenteert diverse gevalstudies, bijvoorbeeld van een patiënt met een massief corticaal herseninfarct die pertinent en zelfs geestig op allerlei vragen (peilend naar subjectiviteit en bewust zijn) antwoordt.
Bij mens en gewervelde dieren blijkt omgekeerd niet de cortex, maar het E.R.T.A.S. (extended reticulo-thalamic activating system of kortweg R.A.S.) het neuronaal correlaat voor het bewustzijn. Deze reticulaire formatie komt bij alle gewervelde dieren voor, van vissen tot mensen, en moet dan ook al zo’n vijfhonderd vijfentwintig miljoen jaar oud zijn. Een laesie in deze subcorticale structuur geeft onmiddellijk coma. Het gaat bovendien niet alleen om een aan/uit knop. Daarom is dit E.R.T.A.S. niet alleen relevant voor anesthesisten, maar ook voor psychiaters. Alle geneesmiddelen die inwerken op de neurotransmitters die in de hersenkernen van het E.R.T.A.S. gelegen zijn (zoals serotonine, dopamine, noradrenaline of acetylcholine) hebben sterke effecten op angst en stemming, reden waarom ze het leeuwendeel van de psychiatrische farmacotherapie uitmaken.
Het bewustzijn is affectief. Punt. Uit onderzoek naar laesies, diepe hersenstimulatie, beïnvloeding met farmacologische middelen en functioneel beeldvormend onderzoek dringt zich één conclusie op: in de reticulaire kern van de hersenstam ontstaat niet alleen bewustzijn maar ook affect. Alle affectieve circuits komen samen in het een structuur ter grootte van een luciferkop: de periaqueductal grey (P.A.G.). Volgens Björn Merker vormt het de affectief-sensorisch-motorische spil of interface van de ‘beslissing driehoek’ van het brein. En voor Panksepp is dit oer zelf (primal self), de ultieme bron van ons subjectieve, voelende zijn. Het is een soort platform waar wordt gekozen tussen de verschillende error-signalen die vanuit de verschillende homeostatische belangen worden afgevuurd. Er moeten prioriteiten gesteld worden (eten of seks, slapen of vluchten) en dit gebeurt op basis van salience. Wat zorgt voor een maximale vermindering van vrije energie of van verrassing? Wat wordt geprioritiseerd manifesteert zich als een drift die op dat moment ons willekeurig doen en laten bepaalt, terwijl alle andere belangen automatisch of autonoom worden behartigd.
De subcorticale circuits doen volgens Solms hetzelfde intellectuele werk als het Es. Ze zijn zo geëvolueerd om het welbevinden van het individu te waarborgen en voortplanting te bevorderen. Zoals Freud het beschreef is het Es gevuld met energieën die afkomstig zijn van de driften maar het Es is niet georganiseerd. Het lustprincipe regeert; het is slechts in het hier en nu werkzaam en er is slechts streven naar zo snel mogelijke bevrediging. Er zijn geen logische wetten en in het bijzonder bestaat er geen tegenspraak. Diverse drift aanspraken bestaan zij aan zij zonder elkaar uit te wissen of te verminderen. Hoogstens kunnen ze convergeren tot een legering of ‘compromis’ al naargelang de kwantitatief/economisch overheersende ‘deeldrift’.
Het Es is het behoeftige stuk van de geest. Overleving/zelfbehoud en voortplanting/ seksualiteit zijn er de overheersende motieven. Grosso modo situeert het zich in de hersenstam, de hypothalamus, het ventrale striatum en de amygdala. Met de Cambridge Declaration on Consciousness van 2012is er ondertussen consensus binnen de wereldwijde wetenschappelijke gemeenschap dat de ‘the absence of a neocortex does not appear to preclude an organism from experiencing affective states’. De tekst werd ook door Stephen Hawking onderschreven, maar de implicaties op vlak van dierenrechten zijn nog steeds verre van doorgedrongen…
De capaciteiten van de neocortex (realiteitstoetsing, planning, beheersing, impuls controle) kunnen allemaal worden teruggebracht tot de zogenaamde Ik-functies. Volgens Freud was het Ik dat gedeelte van het Es dat verandering onderging tegen gevolge van zijn contact met de buitenwereld. Het ontvangt en beschermt tegen prikkels, ontwikkelt voorstellingen ten behoeve van het Es dat anders voortdurend en blindelings (zoals een mier op een obstakel) zou botsen.
Zelf- en object voorstellingen zijn corticaal. Ze stabiliseren onze ervaringen. Energie is er gebonden en de toekomst (ook van onze objectrelaties) wordt voorspelbaar gemaakt. Registratie van exteroceptieve ervaringen gebeurt ook corticaal, namelijk door dit (lichaams-) Ik. Het denken/cognitie kan verdrongen worden, gevoelens worden erdoor onthoofd, maar blijven verweesd door de psyche dwalen op zoek naar kapstokken om zich aan op te hangen. Opheffen van verdringing betekent de gevoelens (opnieuw) kunnen plaatsen,
Het Ik is executief en regulerend. Het brengt de buitenwereld in kaart en bemiddelt de impulsen afkomstig van het Es. Het beschikt daartoe over de mogelijkheid tot beheersing, tot leren en voorspellen. Het kan opereren volgens het realiteitsprincipe dankzij een ruimte die het creëert tussen drift-aanspraken en (motorische of andere) actie. Dit Ik wordt belichaamd door de primaire sensori-motorische en de nagenoeg gehele neocortex. Het Boven-Ik ent zich op het Ik met geboden en verboden. Het is de resultante van identificaties met of internaliseringen van sociale regels, niet in het minst vanwege de ouders. Neuro-anatomisch zitten ze te paard op de oudste gedeelten van de associatie-cortex en de hersenstam en basale ganglia, waartussen heel wat functionele integratie plaatsvindt. Het lijkt alsof het bewustzijn vanuit exteroceptie tot stand komt, maar het bewustzijn is endogeen en zorgt slechts voor de activatie/bewustwording van corticale voorstellingen, namelijk wanneer de buitenwereld ons iets zegt.
Herinneringen zijn dan ook niet zomaar gegevens uit het verleden. Biologisch gezien gaan ze over het verleden, maar dienen ze de toekomst. Elke herinnering is in wezen een voorspelling, bedoeld om in onze behoeften te voorzien. Om energie te besparen sturen de hersenen alleen dat deel van de binnenkomende informatie naar binnen door dat niet met de verwachtingen overeenkomt. Je zou kunnen zeggen dat stabiele corticale inferenties van gevoel worden voorzien, waardoor vaste mentale voorstellingen ontstaan van de buitenwereld zoals die zich in ons hoofd manifesteert. Solms noemt ze mental solids. Gevoel wordt pas gebonden en gestabiliseerd door de corticothalamische bewerking. Het affect was rauw en ongebonden. Het zogenaamde bewustzijnsniveau is gevolg van de variërende vrije energie. In thermodynamische termen wordt dit entropie genoemd en in informatietheoretische termen gaat het om verrassing (of onzekerheid), die zich neurofysiologisch uitdrukt als arousal.
Aangezien we er nooit in slagen geheel foutloze voorspellingen te maken is SEEKING de overheersende/‘default’ drift: een positieve verhouding tot onzekerheid met als doel ze proactief aan te pakken. Als dit affect overheerst, voelt het aan als nieuwsgierigheid en belangstelling voor wat zich in de wereld afspeelt. Je wordt dan misschien door je omgeving een ‘zoeker’ genoemd.
Driften en de erbij horende affecten zijn de oorzakelijke mechanismen van het bewustzijn en dit zowel in zijn fysiologische als psychologische gedaante. De onderliggende mechanismen zullen kunnen herleid worden tot natuurkundige wetten, zoals Karl Friston ze beschrijft. Ze liggen ten grondslag aan zelforganisatie. Bewustzijn is niet iets boven- of buiten natuurlijk, maar maakt deel uit van de natuur. De verbindende factor tussen de biologische insteek van de affectieve neurowetenschap en de natuurkundige inbreng van Karl Friston is natuurlijk homeostase. De geheel nieuwe inspiraties die de laatste bij brengt zijn entropie en het informatietheoretische pendant ervan, namelijk verrassing of onzekerheid. In deze laatste hoedanigheid heeft entropie immers niet alleen betrekking op het fysisch-materiële maar ook op virtuele of mentale verschijnselen c.q. bewustzijnsinhouden.
Entropie is een begrip uit fysica en meer bepaald de thermodynamica. Haar eerste wet is die van het behoud van energie. Er kan geen energie worden bijgemaakt, niets ontstaat uit niets. Evenmin kan energie worden vernietigd. De ene vorm van energie kan wel in een andere vorm worden omgezet, maar volgens de tweede wet wordt daarbij steeds een deel omgezet in een niet langer omzetbare gedaante. Natuurkundige processen zijn altijd onomkeerbaar en energie verandert altijd van een ‘bruikbare’ naar een ‘minder bruikbare’ vorm. Ze verdwijnt niet, noch wordt ze vernietigd – zie de eerste wet – maar ze verandert in een vorm waarmee geen arbeid meer kan worden geleverd. Deze onbruikbare energie wordt entropie genoemd.
In de thermodynamica spreekt men van Helmholtz vrije energie, in de scheikunde van Gibbs vrije energie en in de informatietheorie gaat het om Friston vrije energie. Daarmee zijn we op het terrein van de kansrekening beland. Dat is belangrijk, want in tegenstelling tot de andere wetten van de thermodynamica zijn de wetten van de kansrekening van toepassing op alles, niet alleen op materiële zaken. Niet alleen de entropie van een ruimte gevuld met gas kan in termen van waarschijnlijkheid worden gedefinieerd, datzelfde kan met de entropie van een psychologisch besluitvormingsproces. In beide gevallen neemt de entropie toe met de toegenomen willekeur van de mogelijke uitkomsten. Niet alles in de natuur is zichtbaar of tastbaar, maar alles is onderhevig aan de kans-wetten. Daarom raakt de kansrekening aan de kern van de moderne fysica, waarin materie geen basisconcept meer is en waaruit de klassieke deeltjes zijn verdwenen.
Dat gevoelens niet alleen homeostatische afwijkingen, maar wezenlijk ook voorspellingsfouten signaleren werd Solms pas duidelijk nadat hij zich vanaf 2010 verdiepte in het werk van Karl Friston. Fundamentele drijfveer van alle levensvormen is volgens Friston dat ze verplicht zijn hun vrije energie te minimaliseren. Heel hun doen en laten wordt daardoor bepaald. Het is een homeostatisch (cf Freuds constantie-) principe, maar het gaat zelfs verder dan dat. Friston legt uit dat biologische systemen zoals cellen moeten zijn ontstaan door ingewikkelde varianten van het proces waardoor eenvoudiger ‘zelforganiserende’ systemen ontstonden (zoals kristallen uit vloeistof). Volgens hem gaat het om hetzelfde mechanisme, namelijk het ‘minimaliseren van vrije energie’, waar ik zo dadelijk op terug zal komen. Alle zelforganiserende systemen (wij zelf inbegrepen) hebben één allerbelangrijkste taak gemeen: te blijven bestaan.
Het verklaart ook de zelforganisatie waarmee het proto-leven zich uit de oersoep heeft gevormd. Het is de manier waarop zich een zelf vormt, namelijk door de vorming van wat een Markov-deken wordt genoemd. Zelf ben ik in Solms’ De verborgen bron het meest aan dit vreemde deken blijven haperen. Metaforisch en vereenvoudigd vergelijk ik het met wat een wolk (volgens natuurkundige wetten) van de omringende niet-wolk onderscheidt. Solms noemt het een ‘statistisch concept dat twee groepen toestanden van elkaar scheidt, namelijk in toestanden binnen en buiten het systeem, waarbij de externe toestanden van die binnen het systeem zijn afgezonderd’. Hij vergelijkt het elders met een soort membraan die binnen- en buitenkant van het systeem van elkaar scheidt. Het ligt op fysische wijze aan de oorsprong aan een gezichtspunt en de mogelijkheid van subjectiviteit die ermee kan gepaard gaan. Dankzij zelforganisatie wordt de innerlijke wereld tot een soort representatief display van wat er zich in de buitenwereld afspeelt. Omdat vrije energie entropisch werkt en dus een existentiële bedreiging vormt voor het systeem moet het deze vrije energie minimaliseren. De drift is een maat voor het bindende werk dat moet worden verricht en het systeem c.q. het organisme leert along the way door ervaring. Solms transponeert dit m.i. hoogst pertinent naar een opgave voor de psychoanalytische wetenschap in haar geheel: onze predictieve modellen over hoe de geest werkt zorgt er voor een meer doeltreffende werkzaamheid en vergroot de kans op overleven en voortplanting van onze discipline!
De blikopener is voor Solms een artikel van Carhart-Harris en Friston geweest, waarin werd gesteld dat Freuds concept van de drift- of psychische energie verenigbaar is met het vrije energie principe. Het sloeg bij Solms in als een bom. Als mentale energie gelijkvormig is met thermodynamische vrije energie, dan is ze niet alleen meetbaar maar kan ze ook gevat worden in natuurkundige wetten! Het gaat hier nota bene om een fundamenteel anti-reductionistisch uitgangspunt, want deze formele wetten sturen zowel het brein als de geest. Ook al wat we mentaal noemen is voor Friston mathematisch vertaalbaar en kan worden teruggebracht worden tot natuurkundige processen van thermodynamische (entropische vs negentropische krachten) en statistisch-mechanische (het Markov-deken) aard. Zijn vrije-energie principe zegt dat elk zelf-organiserend systeem dat in evenwicht is met zijn omgeving, om economische redenen zijn vrije energie moet minimaliseren. Het principe is in wezen een wiskundige formulering van hoe adaptieve systemen (dat wil zeggen biologische agentia, zoals dieren of hersenen) weerstand bieden aan een natuurlijke neiging tot wanorde.
Opdat zelf-organiserende systemen (levende incluis) zouden kunnen bestaan moeten ze aan entropie weerstaan door vrije energie te minimaliseren. Ze moeten voorkeur toestanden behouden in plaats van te dissiperen in alle mogelijke richtingen. Essentieel hierin is het kernthema van de optimalisatie. Wat wordt geoptimaliseerd? De waarde (verwachte beloning, verwacht nut) wordt gemaximaliseerd of zijn tegendeel verrassing (prediction error, verwachte kost) wordt geminimaliseerd. Dit alles moet leiden tot een zo foutloos mogelijke predictiemachine.
In zekere zin stelt het vrije-energie principe dat overleven een soort streven is om te voorkomen dat je te verrast wordt door de toekomst. Weten wat er kan gebeuren is een goede overlevingsstrategie. Karl Friston verstaat onder leven alles wat in staat is zijn eigen toekomst te voorspellen. Van cellen tot ons brein worden allemaal in (een opstapeling van) Markov-dekens gewikkeld en eropuit gestuurd om de strijd aan te gaan met het onbekende. Dit lijkt misschien een erg abstracte manier om naar dingen te kijken, maar wie zich op het Markov-deken beroept ziet het als een algemeen kader dat net zo gemakkelijk kan worden toegepast op bijen als op baby’s. Wat natuurlijk niet betekent dat baby’s ook zoals bijen zijn.
De essentie van homeostase is dat levende organismen alleen kunnen functioneren binnen een beperkt spectrum van fysieke toestanden: de levensvatbare, optimale of voorkeur toestanden, oftewel alle toestanden die Friston samen de ‘verwachte’ toestanden noemt. Wanneer ze achterwege blijven en er een bepaalde mate van onvoorspelbaarheid ontstaat, nemen onze gevoelens de regie over. We ontvangen continu informatie over ons waarschijnlijke overleven door vragen te stellen aan onze biologische toestand in relatie tot wat er om ons heen gebeurt. Hoe gaat het? Comment (le) ça va? Hoe onzekerder de antwoorden zijn (dus hoe meer informatie ze bevatten) hoe slechter dat voor ons is. Samengevat in een oneliner: bewustzijn ontstaat ten gevolge van verrassing en het is gevoelde onzekerheid. Solms komt na dit alles tot een volledige herwerking van Freuds Project, waarbij het origineel bijna zin per zin up to date wordt gebracht met behulp van hedendaagse neurowetenschappelijke kennis.
5. Klinische neuropsychoanalyse
Ce n’est pas par le génie, c’est par la souffrance, par elle seule, qu’on cesse d’être une marionnette
E.M. Cioran
In verband met de kliniek citeer ik graag Solms zelf: ‘Neuroscience is no more the final court of appeal for psychoanalysis than psychoanalysis is for neuroscience. The final court of appeal for psychoanalysis is the clinical situation.’ Aan de basis van dit klinische denken ligt de therapeutische relatie met de psychisch lijdende mens. Deze relatie tot stand laten komen en vast kunnen houden in goede en slechte dagen is een kunst en een kunde. Ze vereist betrokkenheid en gehechtheid, dragen en verdragen, begrenzen en begrijpen. De hulpverlener is geen technoloog onder wiens voorschrift de patiënt wordt behandeld, maar gaat met, rond en in elke unieke patiënt op onderzoek naar de altijd schimmige en complexe wortels van het kwaad. Het gaat dan welteverstaan om het Kwaad als uit Les Fleurs du Mal: het kwaad dat vooral de dimensie van pijn impliceert. Diagnostiek is een tentatief proces dat slechts tot voorlopige werkhypothesen leidt die de waarheid nooit geheel en al dekken en therapie is een gedeelde verantwoordelijkheid en onderneming waarin de patiënt veel zelf doet maar niet alleen en waarvan de afloop niet (en al zeker niet exact) kan gegarandeerd worden.
In deze klinische situatie schort de psychoanalytische therapeut zijn weten op. Onder het motto throw away the book, houdt hij zich op een slimme manier van zijn domme, hult zich in een geleerde onwetendheid of docta ignorantia en maakt eerbiedig plaats voor het weten dat schuil gaat in het onbewuste van de patiënt. Het valt slechts te lezen op en tussen de lijnen van het boek dat onze patiënt bij ons open doet. Elk weten (of het nu neurowetenschappelijk, psychiatrisch of psychoanalytisch is) kan belemmerend werken.
De grondregel van de vrije associatie leidt er dan toe dat de patiënt vertelt wat hij aan niemand anders (zichzelf inbegrepen) zou vertellen. Uiteindelijk is weinig menselijks patiënt èn psychotherapeut nog vreemd. Of sterker nog: zelfs weinig onmenselijks is hen op de duur nog vreemd. Vanuit wat hij weet over hoe de menselijke geest werkt heeft de psychoanalyticus het verlangen de patiënt door middel van een beter worden van waarheid in het leven vooruit te helpen. In psychoanalytische therapie krijg je letterlijk waar voor je geld. Met een vroedvrouw als moeder ontwikkelde in zekere zin reeds Socrates de maïeutische of verloskundige methode, waarbij hij (slechts) hielp te ontdekken wat er aan verscholen kennis in hoofde van zijn gesprekspartner verscholen zat. Hij vergeleek zichzelf daarbij wel eens met een horzel die het gevleugelde paard Pegagus verhinderde ten hemel op te stijgen. Naar analogie hiermee houd ik persoonlijk wel van de psychoanalyticus als hofnar. Slechts door diens funny talk laat Zijne Majesteit het Ik zich ten gepaste tijde van zijn troon en met beide voetjes op de grond zetten.
Als we al het voorgaande uit dit boek vertalen naar de klinische situatie lijkt het noodzakelijk dat de patiënt ook tijdens zijn psychotherapie verrast of verontrust wordt. Niet voor niets worden psychoanalytische therapieën dan ook wel eens ‘anxiety-provoking’ genoemd. Sommige auteurs gaan zelfs zo ver dat ze gewagen van het geweld van de interpretatie of dat ze de duiding vergelijken met de raadselachtige koan van een Zen-meester bijvoorbeeld: luister naar het klappen van één hand. Maar laten we inderdaad liever met beide voeten op de westerse grond blijven, want psychoanalytische werkzaamheid vergt beduidend meer dan eenmalige hoogstandjes. Eerst recapituleer ik bondig enkele algemene klinische uitgangspunten die we uit Solms’ neuropsychoanalyse kunnen afleiden. Ook geef ik enkele van zijn opvattingen weer over psychopathologie. Vooral op basis van het reeds eerder genoemde artikel over de wetenschappelijke standing van de psychoanalyse en op een neurobiologisch gedetailleerde uitwerking ervan tracht ik niet in het minst zijn psychotherapeutische aanbevelingen mee te geven. Ze leveren voor de clinicus misschien weinig opzienbarends op, maar ze lezen als een uiterst krachtige oratio pro domo voor Solms’ traject en project. Vooral bevestigen ze vanuit een neurowetenschappelijke hoek een psychoanalytische essentie, zoals ze reeds in één zin werd samengevat door voormalig voorzitter van de International Psychoanalytical Association Horacio Etchegoyen: ‘De psychoanalyse is een methode die het verleden in het heden herkent en ze onderscheidt via de interpretatie’. Na ruim een eeuw werkzaamheden in spreekkamers wereldwijd worden psychoanalytische bevindingen nu eens vanuit een ander perspectief bevestigd of (in een toespeling op Karl Poppers kritiek op de psychoanalyse als pseudowetenschap) gefalsifieerd.
Als we kijken naar de kliniek staan de opeenvolgende edities van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders welbeschouwd vol van de emoties die amok maken. Emoties zijn machtige tot zelfs overweldigende krachten. Van zodra ze door de betrokkene geregistreerd worden, veranderen ze in gevoelens en psychiaters zijn in zekere zin dokters van of voor deze gevoelens. Patiënten lijden eronder, ze begrijpen ze niet of willen er zo veel of zo snel mogelijk vanaf. Farmacotherapie kan vaak bijzonder werkzaam en doeltreffend zijn, maar we worden er (misschien wel ‘beter’ maar) niet wijzer van. Daar is letterlijk psychotherapie voor nodig. Geen gedragstherapie, want zij wou zich precies enkel richten op waarneembaar gedrag. Ik verwijs naar een beruchte uitspraak van Skinner: emotions are but the fictional causes to which we attribute our problems. Ook cognitieve wetenschappen (c.q. cognitieve gedragstherapie) gaan aan de eigenaardigheid van gevoelens voorbij. Als ze verkeerd zijn moeten we ze gewoon door de ‘juiste’ proberen/leren te vervangen. Maar emoties zijn (fylogenetisch en ontogenetisch) oud. Ze laten zich niet zomaar temmen. Gevoelens hebben bestaansreden en bestaansrecht. Ze zijn ook nuttig. Ze dragen bij tot onze overleving. Dat is simpele evolutietheorie.
Volgens behaviorist Edward Thorndike wordt ons geestesleven beheerst door de wet van het effect: gedrag waarop steeds een beloning volgt neemt toe, dat waarop straf volgt neemt af. We zullen zien dat Solms Thorndike met een letter corrigeert: tegenover de wet van het effect plaatst hij de wet van het affect die niet anders is dan Freuds wet van het lustprincipe. Wij dieren herhalen gedrag waarbij we ons goed voelen en gedrag dat nare gevoelens teweeg brengt, laten we na. Door affecten gestuurd vrijwillig gedrag geeft ons volgens Solms een enorm adaptief voordeel boven onvrijwillig gedrag: het bevrijdt ons uit het keurslijf van de automaticiteit en stelt ons in staat in onverwachte situaties te overleven.
De neuropsychoanalyse is dan ook vooral gericht op ons gevoelsleven. We zagen dat voor Solms onze gevoelens finaal afkomstig zijn van ons Es. Ze laten ons weten hoe ‘het’ met ons gaat. Idealiter laat ons Ik zich echter niet alleen leiden door deze gevoelens maar vooral door het realiteitsprincipe. Het Ik streeft zo veel mogelijk automatisering na om energie te besparen. Er is met andere woorden een druk tot consolidatie binnen het lange-termijn of niet-declaratieve geheugen. Ons werkgeheugen alias short-term memory is dan ook zeer beperkt. Bewust moeten we alleen worden wanneer dit echt noodzakelijk is, namelijk als we over iets vallen of struikelen. Dan mogen we (uitzonderlijk met goed recht) James Joyce citeren: mistakes are the portals of discovery. Het bewustzijn is dan ook (met een knipoog naar Werner Heisenberg) gebaseerd op het onzekerheidsprincipe. Zoals de twee (verschillende snelheden van de) angst-systemen van Joseph LeDoux verlopen bewuste/secundaire processen traag en onbewuste/primaire snel. In precaire levensomstandigheden is haast nu eenmaal geboden en uitstel gevaarlijk. Subcorticale structuren grijpen meteen het stuur. Ze dirigeren, regeren en reageren.
Ondertussen leert het Ik van ervaring en grijpt regelmatige update en re-consolidatie plaats. Sommige vormen van leren gaan snel. Bijvoorbeeld het emotioneel of single exposure learning. Solms geeft in zijn lezingen telkens hetzelfde voorbeeld: je steekt je vingers maar één keer in een stopcontact. Daarna doe je dat nooit meer. Ook een eenmalige seksuele ervaring laat blijvende sporen na. Leren dat met gehechtheid te maken heeft vergt dan weer al gauw vele maanden. Alle herinneringen/voorspellingen die we overhouden aan onze eerste levensperiode komen in het niet-declaratieve/impliciete geheugen terecht. Ze zijn hard to learn ànd hard to forget. Ze kunnen niet gereconsolideerd worden via bewustwording maar enkel al doende. Freud noemt deze meest moeizame en langdurige component van de psychoanalytische arbeid doorwerken. Het is bij herhaling en al doende leren. Ook een bepaald gedoe dat buiten de spreekkamer en in real life plaatsvindt in de loop van het psychoanalytisch proces hoeft niet per se als acting-out te worden beschouwd, maar kan een vorm van per-agir of acting-through betekenen.
We worden niet als een tabula rasa geboren, maar we zijn evolutionair pre-wired. Terwijl farmacotherapie scheikundig inwerkt op emotioneel-instinctieve systemen heeft therapeutische verandering te maken met het veranderen van voorspellingen. We zagen dat de cortex volgens Solms het bewustzijn stabiliseert/bindt (cf zijn mental solids) maar niet genereert. Het corticale niveau bindt de affectieve arousal en transformeert ze tot een bewuste cognitie. Om deze processen te verduidelijken, parafraseert Solms telkens weer een uitspraak die Freud doet in Voorbij het lustprincipe van 1920: een geheugenspoor verschijnt in de plaats van bewustzijn. Dit proces wordt consolidatie genoemd en de omgekeerde beweging (bewustzijn verschijnt in de plaats van een geheugenspoor) wordt dan reconsolidatie. Consolidatie wordt op dat moment omgekeerd/ongedaan gemaakt. Het geheugenspoor wordt ontbonden. Het wordt opnieuw salient/geactiveerd, daardoor labiel en zowel vatbaar voor revisie als voor reconsolidatie. Solms noemt dit reconsoliderende werk ‘predictive work in progress’.
Vrij naar Freud is de wereld geen kinderkamer. Als we (voldoende) geluk hadden liepen onze ouders de benen vanonder hun lijf om voor onze natjes en droogjes te zorgen. Ze zagen ons graag als (waren we) een stuk van henzelf en ze omringden ons met liefdevolle aandacht en zorg (tegenwoordig: T.L.C. of tender loving care). Behalve de mensen die wij en die ons graag zien is de buitenwereld voor de rest van ons leven echter grotendeels onverschillig. Het feit dat we alleen in deze buitenwereld aan onze noden en verlangens kunnen tegemoetkomen is wat het leven zo moeilijk maakt. Je kan niet zo goed met jezelf seksen of je aan jezelf hechten (hoewel de psychoanalytische theorieën over narcisme illustreren dat we dat wel kunnen proberen). De belangrijkste ontwikkelingstaak is leren hoe we in de buitenwereld aan onze trekken kunnen komen. Het is immers niet l’art pour l’art. We leren niet om te leren, maar vooral om optimale voorspellingen te installeren over hoe we daar in een welbepaalde omgeving het beste in slagen. Freud noemt dit alles de ontwikkeling van het Ik of in zijn beroemde oneliner: Wo Es war soll Ich werden.
De meeste van onze voorspellingen worden onbewust uitgevoerd. Aangeboren/instinctieve voorspellingen treden automatisch in werking. Zo ook die welke we pakweg in onze fameuze eerste duizend dagen hebben verworven, namelijk voordat het voorbewuste/declaratieve/expliciete/hippocampale geheugensysteem is gerijpt. Het is de periode van de infantiele amnesie die volgens Freud was te wijten aan verdringing van het oedipale, maar die alleszins met vernoemde neurobiologische bevindingen correleert. De infantiele amnesie geldt welteverstaan enkel voor het episodische en het semantische geheugen. Er bestaan meerdere onbewuste/niet-declaratieve/impliciete geheugensystemen maar de belangrijkste voor psychopathologie zijn het procedurele en het emotionele die elk volgens eigen principes werken. Ze gaan allebei aan het denken voorbij (vandaar Freuds herhalingsdwang – zie verder) en ze definiëren de functioneringswijze van het onbewuste systeem.
We leren om onze problemen permanent te kunnen oplossen en in de mate waarin we dit doel bereiken worden voorbewuste voorspellingen dieper en dieper geconsolideerd en gereconsolideerd. Neuraal impliceert dit dat ze worden overgedragen van corticale naar subcorticale geheugensystemen. Solms lokaliseerde Freuds voorbewuste in de cortex en het systemisch onbewuste in de basale ganglia en het cerebellum. Binnen het systemisch onbewuste heb je echter het cognitieve onbewuste dat verschilt van het dynamische onbewuste. Het eerste wordt ook wel het onbewuste Ik genoemd in zoverre het de psychodynamische processen ontbeert die wat werd verdrongen kenmerken. Verdringing wordt voorafgegaan door/afgeleid van cognitieve (gerepresenteerde) processen en van leren, terwijl het Es endogeen is en bestaat uit affectieve (en niet-gerepresenteerde) processen. Cruciaal is te onthouden dat het om niet-gerepresenteerde of (misschien beter) onvoorstelbare actieprogramma’s gaat. Daarom kunnen ze ook niet worden ‘opgehaald’ door het werkgeheugen. Waarlijk onbewuste (in tegenstelling tot voorbewuste) herinneringen kunnen ook niet ge-updatet worden binnen het bewuste/werkgeheugen. Ze zijn in die zin zowel onuitroeibaar als uiterst werkzaam. In de termen van Joseph LeDoux verlopen ze quick and dirty’. Ze vormen de neurale basis van wat Freud het primaire proces noemt.
Dit alles betekent niet dat niet-declaratieve herinneringen niet zouden vatbaar zijn voor bewerking. Het betekent wel dat cognitie/denken niet volstaat, maar moet vergezeld worden door een daadwerkelijke ervaring. Niet-declaratieve herinneringen raken slechts geactiveerd en bewerkbaar door een belichaamd gebeuren, namelijk door het bespreken van niet-declaratieve geheugen-sporen middels hun derivaten in het hier en nu (vandaar het belang van overdracht-duidingen). De niet-declaratieve voorspellingen kunnen niet worden opgenomen in het werkgeheugen maar patiënten kunnen wel bewust (gemaakt) worden van het feit dat deze voorspellingen bij herhaling in eindeloze variaties live on stage komen. Mits voldoende herhaalde en interpretatieve bewerking doven ze uit als een fuga. Zowel voor leren als voor afleren is herhalen nodig. Dit is voor Solms de essentie van de psychoanalytische kuur.
Voor Solms berust vervolgens het onderscheid tussen het descriptieve/cognitieve en het dynamische onbewuste finaal in het volgende. Het cognitieve onbewuste bestaat uit voorspellingen die legitiem of terecht werden geautomatiseerd. Ze zitten diep ingebakken precies omdat ze zo goed werken. Ze slagen er op zowel langjarige als betrouwbare wijze in de onderliggende noden die eraan ten grondslag liggen te behartigen. Wat is verdrongen werd daarentegen onterecht (of voortijdig) geautomatiseerd. Dit gebeurt wanneer het Ik door moeilijkheden wordt overweldigd. Het Ik slaagt er dan niet in (uit) te vinden hoe de imperatieven van het Es in de buitenwereld te bevredigen. Dit gebeurt natuurlijk het vaakst in onze kindertijd, wanneer ons Ik nog zwak en onderontwikkeld is. Het kind probeert iets te verdringen/’uit zijn hoofd’ te zetten en automatiseert daartoe de op dat moment beste (vaak min of meer wens-vervullende) voorspellingen. Het probeert op dat moment gewoon ‘het beste’ van een moeilijke job te maken.
Opdat voorspellingen zouden kunnen gecorrigeerd of gefinetuned worden in functie van ervaring moeten ze gereconsolideerd worden. Geheugensporen moeten plaats maken voor bewust zijn zodat lange-termijn geheugen terug labiel kan worden. Dit is volgens Solms echter zo moeilijk bij verdringing omdat deze immuun is voor (declaratieve) reconsolidatie ondanks zich alsmaar herhalende angst/prediction errors. Hoewel de geautomatiseerde voorspelling niet werkt wordt ze (in zekere zin tegen beter weten in) als wel werkzaam beschouwd. Het Ik heeft dan ook liever dat problemen als opgelost dan als onopgelost kunnen worden beschouwd. Freud noemt dit weerstand en ze geeft aanleiding tot verdedigingsmechanismen. We confirmeren onze voorspellingen liever dan ze te dis-confirmeren. Angst of prediction error getuigen van de voortdurende (druk van de dreigende) terugkeer van wat werd verdrongen waartegen we ons verdedigen door middel van allerhande na-verdringing. Er dienen dan extra afweermechanismen te worden ingezet of er wordt gebruik gemaakt van allerlei middelen die ten dienste van afweer worden aangewend.
In het psychoanalytische proces proberen we te analyseren waar de patiënt geen weg mee kan. We proberen samen te begrijpen op welke mogelijke en onmogelijke manieren hij heeft geprobeerd zichzelf te helpen of te behelpen. Patronen en automatismen die in de loop der jaren werden geïnstalleerd moeten (altijd na veel horten en stoten, met vallen en opstaan, vijven en zessen) worden vervangen door nieuwe wegen die de patiënt zich moet maken of banen.
Lang heeft de psychoanalytische techniek zich vooral gericht op inzicht en interpretatie. Er werd vooral beroep gedaan op het declaratieve geheugen en op levensgeschiedenis die onder woorden kon worden gebracht. Wanneer dit niet lukte, werd dat op rekening geschreven van verdringing. Heel wat ervaringen werden echter nooit opgenomen in het episodische geheugen dat immers afhankelijk is van een operationele hippocampus. Het gaat om pre- of infraverbale en/of traumatiserende ervaringen. De werking van de hippocampus wordt door de laatste immers juist wordt verstoord. Want er is paradoxaal ook de hypermnesie of herinneringsdwang die de posttraumatische stress stoornis kenmerkt en waarbij allerlei somatosensoriële gewaarwordingen als het ware op het net- en andere vliezen blijven geëtst.
Specifiek voor psychoanalytische therapie is dat gevoelens vooral moeten begrepen worden (in plaats van chemisch beïnvloed) alsook dat diep geautomatiseerde voorspellingen moeten worden veranderd. Welke gevoelens primeren? Hoe vallen ze (onrechtstreeks) af te leiden uit herhaling van gevoelens, gevoeligheden of gedrag? Omdat we vooral op een onbewuste manier proberen onze emotionele noden te lenigen moeten we er ons eerst van bewust worden om ze te kunnen veranderen. Gezien het niet-declaratieve geheugen onvergetelijk of onverwoestbaar is en omdat verdringing weerstand veroorzaakt tegenover het her-optreden van onoplosbaar geachte knopen is reconsolidatie een moeilijke opgave. Ze vraagt langdurige behandeling met voldoende herhaling en aan een voldoende hoge frequentie om doorwerking mogelijk te maken. Recent coredigeerde ik nog het boek Driehoeksverhoudingen. Actuele oedipale variaties. Wanneer we dit Oedipuscomplex als voorbeeld nemen, wijst Solms erop dat we ons nooit kunnen herinneren dat we met de ene ouder naar bed wilden en de andere ouder uit de weg wilden ruimen. Deze configuratie doemt slechts op uit latere (ook symbolische of imaginaire) enactment en herhaling van patronen doorheen ons (liefdes- e.a.) leven. Je raakt bijvoorbeeld bij herhaling verwikkeld in amoureuze of seksuele driehoeksverhoudingen e.a. imbroglio’s. Er zijn bij herhaling verboden/onmogelijke liefdes die slecht (schuldgevoelens: moeten!) aflopen. Door erbij stil te staan en erop te reflecteren wordt de blik geopend en enkel door voldoende lang en intensief het psychotherapeutische strijkijzer te hanteren, kunnen ‘valse’ plooien min of meer worden gladgestreken of door andere en meer realistische predicties worden vervangen.
Solms noemt het Oedipuscomplex voorbeeld bij uitstek van een onoplosbaar probleem. Als je de ene min of meer beminde ouder wil monopoliseren moet je de andere min of meer beminde uit de weg ruimen. Behelzen de dilemma’s die uit dergelijke hevige tegenstrijdige neigingen resulteren geen onvermijdelijke en voor het kind onoplosbare constellatie van onderling botsende emoties? Zonder veel know-how moet het kind heel wat oedipale knopen doorhakken om niet eindeloos te moeten blijven haperen op een onontwarbaar probleem. Het kan dan zijn energie (en werkgeheugen-capaciteit) tenminste gebruiken om problemen en taken aan te pakken die het wel kan oplossen. Maar knopen doorhakken is niet hetzelfde als ze oplossen of ontwarren, zodat later in het leven de terugkeer van wat werd verdrongen meer regel dan uitzondering is.
In zijn recente herwerking van het Oedipuscomplex ontzenuwt Solms ook de fylogenetische piste die Freud had ontwikkeld. Freud beschouwde de castratie-angst, de horror ten aanzien van incest en het schuldgevoel als fylogenetische erfenissen. Dit in overeenstemming met het in zijn tijd nog algemeen aanvaarde uitgangspunt van Jean-Baptiste Lamarck waarbij verworven eigenschappen erfelijk zouden worden doorgegeven. Alle geheugenonderzoek spreekt deze overgeërfde herinneringen compleet tegen. Daarentegen stelt Solms alle onderlinge met elkaar botsende en heftige emoties die het kind onvermijdelijk ervaart tegenover zijn eerste liefdesobjecten voor het Oedipuscomplex verantwoordelijk. Ik citeer: ‘It arises from the unavoidably competing demands of the six basic emotional needs that every child must learn to master within the confines of the family it is born into. These six basic needs themselves are innate, but the Oedipus complex is not’. In heel deze redenering is het niet verwonderlijk dat Solms vooral aan PLAY een hoofdrol in de ontwikkeling van het oedipale toekent. Psychologische maturiteit is voor Solms ook niet gekoppeld aan een of andere ‘klassieke’ of ‘normale’ afwikkeling van het Oedipuscomplex. Hoogst haalbare is een good-enough verzoening van de verschillende driftvereisten. Het gaat nièt om het hetero-normatieve maar veeleer om het bereiken van Melanie Kleins depressieve positie. Opmerkelijk is wel dat elke referentie naar de wet in deze bespreking van het Oedipuscomplex ontbreekt. Het is een probleem dat ik in het spoor van Lacan in mijn boek verder heb opgepikt. Ook krijgt de seksualiteit bij Solms bepaald niet de hoofdrol toebedeeld die ze bij Freud wèl had. LUST is een van de emotionele instincten naast andere en krijgt door Solms in de neurose vooralsnog geen hoofdrol toebedeeld. Want niet alleen de drift, het energetisch-economische perspectief of de neurowetenschappelijke wortels van Freud zijn binnen de psychoanalyse op de achtergrond geraakt. Dit geldt evenzeer voor de seksualiteit die zowel in de (object-) relationele psychoanalyse als het postkleiniaanse denken vrijwel ontbreekt. Ik coredigeerde eerdere een boek Psychoanalyse en/als seksuologie en in mijn laatste boek wordt het oorspronkelijke perspectief van Peter Fonagy m.b.t. het ongementaliseerde van de menselijke seksualiteit nader toegelicht. Ik herneem slechts de conclusie dat we op seksueel vlak allemaal min of meer borderline blijven. We worstelen met maar gaan ook uit de bol door de crazy little thing (niet called love maar) called sex.
De homo sapiens kenmerkt zich kort en bondig door een hypertrofie van zijn prefrontale kwabben. De enorme toename van de menselijke neocortex zou vooral veroorzaakt zijn door de duplicatie van een enkel gen (ARHGAP118). Hij stelt ons in staat tot inhibitie en tot (ideationeel) denken. Ook onze dierlijke broeders en zusters beschikken over deze mogelijkheden, maar ze zijn ontzaglijk veel beperkter. De prefrontale cortex is het verst verwijderd van zowel de uitwendige sensorimotorische periferie als van onze diepere lichamelijke ingewanden. Ze bevat grosso modo hoogst abstracte sets van algoritmen die in de brede zin van het woord talig zijn gestructureerd. Dit is verbonden met ons vermogen tot symbolische communicatie en tot wetgevend werk die allebei ons (samen-) leven ordenen. Deze specifiek menselijke verwezenlijkingen hebben echter een keerzijde: we zijn ons nog amper bewust van wat ons werkelijk emotioneel drijft of beweegt. Waar zijn we mee bezig en waarom? We verzinnen allerlei verhalen om zin aan ons doen en laten te verlenen. Uiteindelijk geloven we onze eigen verzinsels of beschouwen we ze als in steen gebeiteld evangelie. In het slechtste geval beginnen we er een min of meer heilige oorlog voor te voeren.
In zijn klinische colleges van 2019 hanteert Solms meerdere uitgangspunten die ik (zeker als psychiater-psychoanalyticus, vaak geconfronteerd met patiënten die wel hulp maar geen psychoanalyse vragen) volmondig deel. De vraag die hij er stelt (Does one size fit all?) moet natuurlijk met ‘neen’ worden beantwoord. Zelf verwijs ik hiervoor telkens naar Neville Symington omdat deze zich uitdrukkelijk distantieert van eenieder ‘who disdains to adapt himself to the ideosyncrasies of the individual’. Vrij naar Wilfred Bion hebben we de waarheid nodig zoals zuurstof, maar we kunnen ze niet ademen in haar zuivere vorm. Zoals elk geneesmiddel moet de dosis van deze waarheid worden aangepast al naargelang de patiënt en al naargelang het moment.
Vrij klassiek kenmerkt de psychopathologie zich voor Solms door drie fundamenteel verschillende manieren om inhouden uit onze geest te bannen: de psychotische, de narcistische en de neurotische. Ieder van ons kan trekken van alle drie vertonen maar slechts een ervan is beslissend.
In onze ontogenese zijn we in eerste instantie louter lichaam. We worden in Es (Franstalige bionianen zouden zeggen: dans l’eau/dans l’O/in O )geboren. We zijn een en al nood en afhankelijkheid, en we weten nog van niets. We hebben wel emotionele instincten die evolutionair klaar liggen maar we moeten nog alles leren over hoe de (ook socioculturele) realiteit in elkaar zit. Ik vergelijk het graag met het onderscheid dat Aristoteles maakt tussen technè en epistemè. Een bever of een schrijnwerkere kunnen een dam of een kast bouwen. Zij hebben geen episteme, want hoeven daarom niet de wetten te kennen die een rechthoekige driehoek kenmerken.
Bij aanvang is onze mindset die van het primaire proces en een goede manier om (in het bijzonder je emotionele) driften te bevredigen is de hallucinatorische wensvervulling. Het is de fase van primair narcisme waarin je jezelf om het even wat kan wanen. Als deze modus ook op volwassen leeftijd nog overheerst zit je in het psychotische register, waarbij het Es overheerst en de realiteit wordt verworpen. Bij psychose keert het Ik van de patiënt zich inderdaad van de buitenwereld af om plaats te maken voor een omnipotente schepping van waanachtige en/of hallucinatorische aard. In zijn lessen is Solms hierin wel zeer formeel: wie kent immers beter dan hij de psychosen die zo vaak primeren bij neurologische patiënten…? Wel tapt Solms inzake de psychosen uit een wel erg klassiek freudiaans en psychiatrisch vaatje. Dat daar zowel vanuit (post-) kleiniaanse als lacaniaanse hoek addenda en errata aan zijn toe te voegen is echter iets voor veel/heel andere boeken.
Terwijl na onze geboorte het Es nog volledig aan de macht is, begint het Ik (eerst rudimentair aanwezig of in statu nascendi) te leren wat werkt en wat niet werkt en het bouwt voorstellingen/geheugen/voorspellingen op. Zodoende ontwikkelt zich steeds meer realiteitszin. Wat positief is nemen we in ons op en wat negatief is stoten/spuwen we uit. Voor ons voortbestaan is het onderscheid tussen vriend en vijand nu eenmaal van levensbelang en de eerste moet tegen de laatste worden beschermd/afgeschermd. Splitsing is dan ook een adaptieve verwezenlijking die ons toelaat wat goed voor ons is te benaderen en wat ons kwaad berokkent te vermijden. We zitten meteen volop in een narcistisch niveau, geprangd tussen een primitief en achtervolgend Boven-Ik (Melanie Klein) en een Ideaal-Ik (Freud) waaraan we nooit kunnen of zullen beantwoorden. We kunnen ons goede objecten wel proberen toe te eigenen en slechte trachten uit te drijven, maar deze operatie/organisatie blijft fataal instabiel omdat (ook) het afgesplitste vroeg of laat terugkeert. Bij de volwassene is er sprake van narcistische pathologie als er onvoldoende scheiding bestaat tussen zelf en object. Goed en kwaad, liefde en haat blijven gesplitst en worden dichtbij of veraf gehouden, hetzij binnen het zelf, hetzij binnen het object. Solms distantieert zich van (zoal niet ergert zich aan) een te breed gebruik van de term ‘psychotische’ mechanismen bij de (post-) kleinianen. Het gaat voor hem immers om (weliswaar schizoïde-paranoïde) maar wezenlijk narcistische mechanismen. Helaas herkenbaar is ook Solms’ diagnose van de psychoanalyse die hij immers nogal narcistisch noemt. Haar libido is meer in haar zelf dan in het object c.q. de buitenwereld geïnvesteerd, ze bedient zich doorheen haar beweging kwistig van splitsing en tenslotte contrasteren volgens hem haar eigendunk van alwetendheid en almacht met een devaluatie van andersdenkenden.
Doen alsof we de realiteit kunnen scheppen (in plaats van er ons aan aan te passen) is echter niet zo vruchtbaar. Fantasie is een mooie zaak, maar ze kan de bevrediging die slechts in de realiteit is te vinden niet vervangen. Bij neurotische problemen raakt het narcistische Ik door een meer realistisch Ik vervangen. Objecten kunnen (zelfs graag, cf. de zogenaamde objectliefde) als van het zelf gescheiden worden gezien. Er is rouw, verlies van almacht, kwetsbaarheid, kleinheid en afhankelijkheid, welke allemaal kenmerkend zijn voor Melanie Kleins depressieve positie.
Bij neurotische problemen is het niet de realiteit maar veeleer de drift die wordt opgeofferd. Je probeert ongewenste gevoelens eerst weg te duwen en vervolgens ook weg te houden uit je bewust zijn: respectievelijk verdringing en na-verdringing. Dit kan leiden tot de typische (op reactieformatie gebaseerde) karaktervorming, maar wanneer constrictie/remming/vermijding niet (meer) werkt, keert de banneling in vermomde gedaante terug op het toneel, krijgt de patiënt last van de terugkeer van wat werd verdrongen en ontstaat als een soort legering of compromisvorming een symptoom. Dit symptoom wijst er ons op dat er iets is waar we geen weg mee kunnen en dat we proberen uit ons bewustzijn te bannen. Behalve door af te weren (met behulp van bijkomende defensieve troepen en trucs) na te dringen kan je ook splitsen of splijten waarbij er (geen horizontale maar) een verticale compartimentering optreedt in je psyche. Stukken van je zelf worden dan op regressieve wijze verbannen naar een uitwendig (projectie) of inwendig (introjectie) buitenland. Een derde en meer desastreuze ‘oplossing’ is je te laten terug zakken naar je vroegste ontwikkelingsfase, de realiteit te ontkennen en te vervangen door delusie.
Solms beschouwt diverse zelf-destructieve problemen die in de klinisch situatie zo vaak voorkomen (zoals de negatieve therapeutische reactie, verslaving, suïcidaliteit of automutilatie) als manieren om onmiddellijke bevrediging te bereiken zonder het nodige mentale werk te doen. In de termen van Bion vermijdt de betrokkene to suffer the process of thinking. Het zijn manieren om het realiteitsprincipe te omzeilen en in die zin zijn het pathologische vormen van Ik-functioneren. Hij geeft als voorbeeld hoe we bij scheiding niet de nabijheid van het liefdesobject zoeken, maar rechtstreekse bevrediging proberen te putten uit opiaten zoals morfine of heroïne. Hierbij worden de betreffende neuromodulatoren (beta endorphin acting on mu opioid receptors) rechtstreeks ‘gebruikt’ om bevrediging te bereiken. Dat dit schadelijk of vernietigend werkt is dan niet gevolg van een veronderstelde doodsdrift, maar van een verdedigingsmechanisme.
Wie thuis is in de psychoanalytische praktijk vindt in al het voorgaande waarschijnlijk weinig wèrkelijk nieuws. Zeker met ondertussen al zo’n honderd vijfentwintig jaar levendige analyse vanwege onze verslaggevers ter plaatse is het nil novi sub sole. Wel is Solms’ Latijn heel wat minder hermetisch of esoterisch, zodat zijn (neuro-) psychoanalytische zender blijkbaar leidt tot een betere en bredere ontvangst. Paradoxaal misschien vooral buiten de engere psychoanalytische wereld.
6. Terug naar Lacan 7. Driftige betekenaars 8. Finale 9. Epiloog 10. Noten 11. Literatuur
12. Register
Het boek is goedkoopst te verkrijgen via de website van de uitgever zelf https://gompel-svacina.eu/product/de-geest-van-de-drift/ maar kan ook besteld worden via boekhandel of ander online boekhandels. De Engelstalige versie wordt voorzien voor 2024 bij Routledge (London/New York). Ik laat dan ook opzettelijk het notenapparaat en de literatuuropgave in deze tekst achterwege. Voor alle publicaties en online te lezen teksten zie mijn website www.markkinet.be
Het boek is goedkoopst te verkrijgen via de website van de uitgever zelf https://gompel-svacina.eu/product/de-geest-van-de-drift/ maar kan ook besteld worden via boekhandel of ander online boekhandels. De Engelstalige versie wordt voorzien voor 2024 bij Routledge (London/New York). Ik laat dan ook opzettelijk het notenapparaat en de literatuuropgave in deze tekst achterwege. Voor alle publicaties en online te lezen teksten zie mijn website www.markkinet.be